h e t wape n van Amps e n , dat te klein is voor de vele familien,
die hier de zomermaanden willen doorbrengen. Wij, die van
den Borculoschen weg komen, kunnen nu hier onze wandeling
naar het bosoh vari Ampsen beginnen, maar liever volgen wij
nog den grooten weg tot aan het stadje. Dat is wel wat om,
maar wij winnen daardoor het gezigt van de brug over de Berkel,
waar wij de räderen van den watermolen zoo schilderachtig
zien plassen en schuimen in het krachtig stroomende riviertje,
en wij volgen het voetpad naar het huis, dat nog met meer
dan een’ prächtigen starn bleef prijken, al is er ook veel zwaar
hout gevallen, toen hier een toegang tot het Station werd gemaakt.
Het kasteel is met den achtergevel naar Lochern gekeerd; voor
het front ligt een voorplein, met stalgebouwen, waartoe een vaste
brug over de breede gracht toegang verleent. Doör bouwkunstige
sieraden of door ouden bouwtrant munt het huis niet u it: het
torentje, dat nog in de vorige eeuw. den voorgevel versierde,
is verdwenen. Dit huis werd omstreeks de helft der 17de eeuw ge-
sticht en onderging later herhaaldelijk veranderingen. Het oude slot
stond ook niet op deze plaats, maar een tien minuten verder, niet
ver van de tegenwoordige boerderij Oude n Amps e n , die er
den naam nog van in herinnering houdt. Het goed was eens
een vrij, eigen goed, welks Heeren reeds in 1103 worden ge-
noemd. Zij schijnen behoord te hebben tot een uitgebreide familie
van vrije grondbezitters, die, sedert in verschillende takken ge-
splitst en onder verschillende namen bökend, door het anker-
kruis, dat zij in hun wapen voeren, als waarschijnlijk uit eenen
stam gesproten zijn te herkennen. De geslachten van d er
Mar s c h e , V i e r a c k e r , van der Voo r s t , van den Dam,
van De u t i c h em, allen in dezen omtrek van ouds gegoed,
voeren even als Ampsen het ankerkruis. Bentinck en van der
Capellen, eveneens in dit deel der graafschap gevestigd, voeren
wel hetze]fde wapenfiguur, maar van die geslachten is het be-
wijsbaar, dat zij van elders zijn gekomen. Een dergelijk verschijn-
sel, dat op verwantschap van overoude edelen in deze streken
wijst, doet zieh voor bij de geslachten V o r d e n , Ne t t e i h o r s t ,
Oi je en Wi l p , die allen een geschakeerd kruis, en bij die
van Hac k f o r t , Baek, Ba e k e rwe e r d , Ho l t h u i z e n en
He l b e r g e n , die allen een’ dwarsbalk voeren. De huizen en
goederen van die namen liggen allen op körten afstand van
elkander. Welligt kan ook stam verwantschap tusschen al deze
overoude familien worden aangenomen. Althans de van den
W a 11 e ’ s in Zutfen voerden afwisselend een gekrukt kruis, dat
aan Ampsen herinnert, en een’ geschakeerden dwarsbalk, die
zoo wel aan Vorden als aan Hackfort doet denken. Waar de oude
oorkonden ontbreken, moet vaak de wapen- en zegelkunde de
wegwijzer op het veld der geschiedenis zijn. Dat de graafschap voor
eeuwen bewoond werd door vrije grondbezitters, de gelijken
van de Zutfensche graven zooal niet in magt, dan toch in rang,
blijkt hieruit,, dat zij vrijelijk over hunne goederen beschikten.
Het Zutfensche leenregt, waarbij de opvolging in de vaderlijke
goederen onbeperkt aan de naaste bloedverwanten, man of vrouw,
was gewaarborgd, wijst ook reeds op oorspronkelijk bezit. Eerst
later, bij de toenemende magt der graven, dragen de meeste
edelen hunne goederen den grave als leenen op; zij worden dan
//dienstmannen” (ministeriales) en onderscheiden van hen, die
hun vrijheid bleven handhaven, en „nobiles” heeten. Het leen
bleef evenwel als z a d e l l e e n , het goed als s a a l g o e d , het
huis als s a a l h o f of s a d e l h o e v e bekend, in onderscheiding
van zidke leengoederen, die vroeger niet als eigen bezeten waren.
Wij vinden ook hier in de geschiedenis van Ampsen dezen gang
van zaken aangewezen. Wolter van Ampsen droeg in 1339 zijn
huis en goed den grave van Gelder op en ontving het weer van
hem „tot eenen pondigen leen”. Hendrik van Ampsen ontving
het in 1403, „verhergewijdt met eenen peerde tot sadels herge-
wijdt (heergewaad) golde regten.” (Dit laatste is mij niet duidelijk.)
En Barta, zijne zuster, ontving in 1412 Oldenampsen „tot eenen
Zutfensche sadelleens regten.” Maar nog tot 1648 was Nieuwen
Ampsen een vrij allodiaal goed. Gerrit Johan Nagel, die ook
Ouden Ampsen bezat, heeft het toen „ten leen uitgedaan ten
Zutfenschen regte.” Zoo werd Ouden en Nieuwen Ampsen tot