wij Eernewoude uit het oog verloren hebben, komen wij, van
de uitgestrekte waterplassen, in regte, eentoonige vaarten, en
reeds van ver zien wij, boven wat houtgewas, de torenspits
van het nederig Wartena. Niet ver van daar, waar nu het Warnetaster
Wijd zieh uitbreidt, moet eens „een tamelijeke stadt”,
van goed land omgeven, gelegen hebben. Zij werd omstreeks
1240 door de wateren verzwolgen, en de overlevering spreekt
nog van de oude straten, diep onder het slijk verborgen, al
heeft, sints menschengeheugenis, geen inwoner van het tegen-
woordig Wartena er ooit iets van gevonden. Maar bij de her-
innering aan wat verdween en verging, maakt het een’ aangena-
men indruk, op eenigen afstand der vaart, achter het kleine
dorpje Warstiens, de aanzienlijke huizenreeks en de drie nieuwe
kerkgebouwen van het bloeijend Warrega te zien. Zoo naderen
wij Leeuwarden. Het land wordt meer bewoond. De stijve boomen
van den straatweg op Groningen teekenen zieh in een
onafzienbaar lange linie tegen den horizon af. ’t Is een bont
tafereel, niet schilderach tig of grootsch, maar vol kleur en leven.
De weiden zijn bezaaid met runderen, overal schitteren roode
daken tusschen hel verlichte boschjes, overal zeilen van schepen
en kleine, kleurige watermolens. Tal van torens rijzen uit de
vlakte omhoog. Om dien van het welvarend Goutum, met zijn
belangrijke Wi a r d a - s t a t e , schijnen wij telkens heen te draaijen.
Huizum, met zijn oude, groote kerk, ligt achter ons. De zware
steenklomp van den toren van Oldehove, die ons reeds van verre
de ligging der hoofdstad had aangewezen, is nabij gekomen ,
en na eenig worstelen in een enge vaart, längs een hoogst on-
welriekende achterbuurt, waarnaar gij gansch Leeuwarden niet
moogt beoordeelen, legt de stoomboot aan, en wij stappen aan wal.
In de hoofdstad zelve houden wij ons ditmaal niet op. Wij
zouden haar onregt doen, als wij haar alleen in ’t voorbijgaan
vlugtig wilden bezigtigen. Alleen zullen wij wel doen, wanneer
wij tot onzen verderen togt ons voorbereiden, door in de be-
langrijke stedelijke kunstverzameling kennis te nemen van de
afbeeldingen der nog bestaande of reeds verdwenen gebouwen
in de streken, die wij willen bezoeken. Wij kunnen niet anders,
dan ons voordeel doen met de inlichtingen, die de verdienstelijke
archivarius Eekhoff ons geven wil uit den schat zijner kennis
en zijner liefde voor het gewest zijner geboorte. Maar overigens
mögen wij ons noch op het rijke en uitstekend geordende ar-
chief, noch in de kunstverzameling, noch in het kabinet der
Friesche oudheden ophouden, of wij bleven er ligt te lang.
Bij het verlaten van Leeuwarden wijst men ons, nevens de
sierlijk aangelegde stedelijke begraafplaats, het binnenpad naar
J e l sum. Wederom zien wij rondom ons ruime vlakten, talrijke
boerderijen, overal kerktorens, even als straks voor Leeuwarden,
maar het karakter van het landschap is toch anders. Daär het
läge wei- en hooiland, van vaarten doorsneden, door slooten
verdeeld, door poelen begrensd; hier de hooge klei, waar het
water, zoo al niet gemist, dan toch zelden gezien wordt. Däar
de velden, bezaaid met rundvee; hier de weiden, door bouwland
afgewisseld. Daar meeren en plassen, door overstrooming of ver-
veening ontstaan; hier de vruchtbare bodem, door aanslibbing
uit de wateren geboren. Wij staan hier op merkwaardigen grond.
Het Ni e uwl a n d heet het hier ter westzijde, en het is in-
derdaad ook n i e uw land. Hier golfde eens de M i d d e l z e e .
Op hooge terpen lagen de dorpjes, ieder met zijn kerkgebouw
in het midden, längs de zoomen van den grooten zeeboezem,
die diep het land indrong. Vreeselijke dingen weten de kronijken
en volksoverleveringen te verhalen van de verwoestingen, door
haar aangerigt. Kwamen wij voor weinige uren niet de plaats
voorbij, waar het oude Wartena door hare wateren werd bedol-
ven? Maar niet enkel om te verdelgen kwam de geweldige.
Als zij weer terugtrad, liet zij, met de droevige sporen van