Zuylichen, in de Kronij k , blz. 42 e. y . en 48; de grafsteen door Dr. L.
J. E. Janssen, in de Vrij e Fr i e s , Deel X, blz. 144 e. v., waar ook eene
af beelding er van .yoorkomt, met nascbrift van Eekhoff, en Deel X I, blz. 268.
De gediehten yan M. P. Elter, geb. yan Woesthoyen, zijn in 1859 nit-
gegeven.
IN DE G R A A F S C H A P .
EEESTE G-EDEELTE.
Wat mag onzen Staring wel bewogen bebben tot de verze-
kering, waarmede hij een zijner geestige dichterlijke verhalen
begint• :
Elk weet, waar ’t Almenscb kerkje Staat,
En kent den weg, die derwaarts gaat.
Hoevelen van de goede drie millioen inwoners, die ons lieve
vaderland telt, weten, dat er een Almen in de wereld is ? Hoeveel
tientallen buiten Almen’s onmiddellijken omtrek kennen zijn kerkje
en zouden den weg er heen kennen, al wäre die nog niet, naar
Staring’s berigt, ganschelijk verlegd? Was het de bekrompen
naiveteit van den provinciaal, die, hoogelijk ingenomen met eigen
kleinen kring, daaraan een buitensporige belangrijkheid toeschrijft ?
Of was het de bescheidenheid van dien uitstekende onder onze
dichters, waardoor hij zieh voorstelde, dat hij alleen werd gelezen
in het gewest zijner inwoning, in dat deel der //Graafschap” ,
waar ieder inderdaad geacht kon worden te weten, waar het
Almensch kerkje Staat, en den weg te kennen, die destijds derwaarts
ging? Antoni Christiaan Winand Staring was inderdaad een zeer
bescheiden man. Hij wachtte voor zijn verzen geen honderden
van lezers. Het was eens zijn hoop, de dichter van het ,/eenvouwig