tegenwoordigen rivierdijk verlaten,. ’t is altijd nog een dijk, waar-
langs de huizen staan geschaard. In de diepte liggen de tuinen,
waarheen men längs steile trappen afdaalt. Maar ’t is thans een
dijk in rüste. Noch de waterplas ter linker, — een w Waal” die
van een vroegere doorbraak overbleef, noch de breede wete-
ring, die het polderwater afvoert, ter regterhand, maken zulke
kracbiige dämmen meer noodig. Deze waterkeering dagteekent
vermoedelijk üit den tijd der bedijking door den graaf van Char-
lois, en wanneer wij op de kaarten, of bij onze omzwervingen
over het eiland, een niet onbelangrijk aantal van die overbodig
geworden dijken zien, dan bebben wij daarin de herinnering,
boe langzamerhand bij gedeelten de grond hier aangewonnen
werd; en wat kracbtsinspanning het behoud daarvan kostte, dat
wordt wel door de zwaarte dier dijken bewezen!
De lange dorpsstraat is ten einde; de huizen liggen verder
van elkander, groote boerenboeven zijn hier en ginds in de vel-
den verspreid. Wij zien er enkelen op hoogten, die al het voor-
komen van vlugtheuvels hebben, en blijkbaar afkomstig zijn uit
de dagen voor de bedijking. Ook elders zien wij beden znlke
hooggelegen hofsteden, en men verhaalt ons, dat er vroeger veel
meer waren, die echter allengs zijn gesiecht. Zoo voeren ook
deze beuvels ons naar lang verloopen eeuwen terug.
De lanen van iepen bebben ons verlaten, maar niet zeldzaam
zijn toch nog schoone groepen van rijzige stammen, die längs
de hellingen zijn geschaard, of over den breeden weg hun statige
kroonen uitbreiden. Bij den toi moeten wij regtsaf, den dijk ver-
latend. Bleven wij dien volgen, dan zouden wij met een groote
bogt op den Dordtschen' straatweg uitkomen, of, voor dien tijd
een weinig afwijkend, in het welvarende dorp Barendrecht, dat
echter niet behoort tot het deel van het eiland, dat wij nu be-
zöeken. De weg, dien wij volgen, is ook grootendeels met hoog
opgaand hout omzoomd, maar ligt nu niet meer boven de om-
liggende landen. Wij gaan längs den polder Nieuw Pendrecht en
verrijken onze aardrijkskundige kennis door de kennismaking met
eene rivier, wier uaam vermoedelijk buiten de grenzen van het
land van Putten over de Maas niet zeer ver verbreid is. De
naam luidt — onheilspellend genoeg! — de Ko e do o d. ’t Laat
zieh gissen, dat menig rund er zijn einde vond in de dagen,
toen' de stroom zieh tusschen läge en moerassige oevers kron-
kelde. Die verraderlijke broekgronden waren vaak noodlottig voor
het vee. Vindt men, in de läge streken van Twenthe, met name
b. v. in Hengelo, niet nog herhaaldelijk dierenbeenderen in
den grond, ten bewijze hoeveel vee er in oude tijden aldus verlören
ging? Het riviertje de Koedood beteekent tegenwoordig
niet1 veel, al doet het nut voor de afwatering der aangrenzende
polders. Het was in vroeger tijd van meer belang, ,’t Was eens
een niet onbeduideude rivier, die van de Oude Maas tegenover
Schiedam in de Maas liep en het tegenwoordig eiland IJselmonde
tot twee afzonderlijke eilanden maakte. Het voormalige veer is
door een vaste brug vervangen, en als wij die zijn overgegaan,
vallen wij weldra in handen van den tolgaarder, die de pennin-
gen int, weleer aan den veerman verschuldigd, naar het oude
regt, dat den Heer van Rhoon en Pendrecht toekwam. Bij het
tolhuis splitsen zieh twee wegen naar Rhoon, een grindweg voor
rijtuigen, een voetpad voor wandelaars ~ dat een twintig minuten
korter is. Hier vinden wij wederom' een’ dijk. Gelukkig, dat een
smal straatje van klinkers den voetganger in Staat stelt, het diepe
kleispoor te vermijden, dat in regentijd niet .veel minder dan
ondoorwaadbaar zou zijn! Het veiligst is, het steenen paadje te
houden om dwalen te voorkomen, want na eenige krommingen,
naar den aard der dijken, loopt deze Noordwestelijk op in de
rigting van Pernis, en wij moeten Zuidwaarts aanhouden. Weer
dalen wij in den polder af, nog een eind weegs längs een’ scha-
duwloozen weg, straks längs een helder water op een smalle
kade, en wij hebben de boomen voor ons, waarin zieh de witte
muren van het slot te Rhoon verschuilen, en waar achter het
dorp nog voor ons oog verborgen ligt. Een laan brengt ons in
de dorpsstraat, die zieh een goed kwartier lang uitstrekt, maar
in wier aanvang het belangrijkste ligt van wat Rhoon te zien
geeft, — het slot en de kerk. Daar ligt ook eene groote her