geplaatst op een vierkant voetstuk met vier kolommen, die af-
wisselend met een menschenhoofd en een’ ramskop versierd zijn.
Het stuk werd gevonden onder den vloer van het portaal in
den toren, en het laat zieh gissen, dat men het daar had laten
zinken in den tijd der hervorming, uit vrees voor ontwijding
door eene uit opgewondenheid oneerbiedige schare. Naar het
schijnt, is de doopvont uit de l l ' le eeuw afkomstig, en daar er
reeds vroeg een kerk te Almen is geweest, — zij stond ter be-
geving aan de graven van Zutfen — zal de vont wel bij den
bouw der kerk zijn geplaatst op de piek, waar zij lang heeft
gestaan en , na vergetelheid van twee en een halve eeuw, weer
aan het licht werd gebragt. Thans is zij nog steeds in het
Almensch kerkje te zien. Almen is een klein dorpje. Tot voor
körten tijd lag het als ingesloten door de uitgestrekte buitenplaats
t e r Me u l e n , of h et h o f te Alm e n , waaraan geene historische
herinneringen zijn verbonden, maar wier slooping in 1874 deze
streek van een harer onmiskenbare sieraden beroofde. Het ruime
huis lag met zijn stalgebouwen en oranjerie op een hoogte, regt
tegenover de laan van populieren en berken, die ons weer brengt
op dien grindweg van Laren naar Zutfen, waarvan ons bezoek aan
de Eese en Almen ons eenigen tijd had afgeleid.
’t Is een meerendeeis open weg, tusschen ligt bouwland en
jong dennenhout; ook heide wordt nog niet geheel gemist. Maar
als wij het huis de Yo o r s t naderen, wordt de landstreek weer
meer bebouwd. Dan ontmoeten wij ook weer lanen van beuken
en eiken, van beuken vooral, die hier overvloedig gevonden
worden. Zware stammen zien wij echter niet. Het oude hout
onder de Voorst is voor een dertig jaren meest in handen van
sloopers gevallen. Toen hing het dreigend zwaard ook boven de
edele stich ting van den grooten koning, Willem III, het prächtige
huis, dat hij voor zijn’ gunsteling Arend Joost van Keppel,
graaf van Albemarle , had gebouwd. Als wij uitkomen op den
weg, die de groote wegen van Zutfen op Lochern en Deventer
verbindt, en waarop wij ook bij ’t begin van onzen togt even
vertoefd hebben, dan hehoeven wij niet ver ter linkerzijde te
gaan, om het nog altijd kloeke gebouw voor ons te zien. Op
eenigen afstand van den weg ligt het , als met een’ gordel van
Qpgaand hout omsloten. Te midden van het bouwland voor het
huis rijst een groep populieren, en hier, aan den weg, verheffen
twee kolossale exemplaren van die boomsoort hun wiegende toppen
hoog in de lucht. De Voorst verkeert in een tijdperk van
overgang. Het kreeg in 1875 een’ nieuwen eigenaar in den Heer
H. G. J. Völcker, gepensioneerd ritmeester der huzaren, die begonnen
is, het merkwaardige gebouw zooveel mogelijk weer in
zijn’ vorigen toestand te hersteilen, maar alle voorgenomen ver-
anderingen en verbeteringen van huis en aanleg kunnen natuur-
lijk niet tegelijkertijd tot stand komen. Maar wat de Voorst een-
maal door de koninklijke mildheid is geweest, dat wordt het wel
niet meer! ln het jaar 1700 was het in alle opzigten een vorste-
lijk goed geworden, wiens gelijke in de Vereenigde Provincien
niet werd aangetroffen. Met rasse schreden was de jonker van
Keppel geklommen in de gunst des konings, die zieh, vooral in
Engeland, zoo gaame van de oude getrouwen uit het vaderland
zag omringd. Meer hoveling dan Bentinck, minder de broeder-
lijke vriend, was zijns meesters verhouding tot hem eenigszins
anders, maar niet minder diens genegenheid. Hooge waardighe-
den, rijke domeinen vielen hem ten deel, en niet ten onregte
vond zieh welligt de Engelschman gekrenkt door de bewijzen
der ingenomenheid, die de koning zoo kwistig aan zijn Ilol-
landsche gunstelingen schonk. Was de oude havezathe op het
voorvaderlijk goed de Voorst den jonker van Keppel goed ge-
noeg geweest, den grave van Albemarle, Heer van Ashfort,
markgraaf van Burry, ridder van den Kouseband enz. enz., was
het te gering geworden. Niet ver van bet oude huis liet koning
Willem in 1697 den bouw van een prächtig lusthuis door de
beste Engelsche werklieden aanvangen, en toen het in 1700 vol-
tooid was, gaf hij het zijn’ vriend ten geschenke. Wie het in
zijn heerlijkheid hebben gekend, hadden geen woorden, om het
te prijzen. Geheel van Bentheimer steen opgetrokken, prijkte het
met twee j vleugels, door sierlijke colonnaden met het hoofdge