on(1 or de mu rcn der stad aan 1 ustilovcn met , en hadden wij niet
Claas Bruin den togt in de „speelsloep” aanvaard, wij zouden
reeds een paar zijn voorbij gekomen. Ter regterzijde lag een waar-
schijnlijk niet veel beteekenend goed, h e t Lo e v e n h o e f j e , dat
ik ook Lo e v e n h o u t gespeld en L u b b e r t S a s se n Came re
genoemd vind. Maar ter linker hand, onder bet geregt van Pijls-
weerd, spiegelde zieh een gebouw in den stroom, dat uitwendig
niet zeer aanzienlijk, niettemin een groote vermaardheid bezat.
Daniel van Möllern bad bet in 1681 gesticht en er eene beroemde
zijderederij gevestigd, door waterkracht bewogen, die hem goede
winsten leverde en overvloedige eer van zijn tijdgenooten. Arnold
Hoogvliet wijdde aan Zijdebalen een uitvoerig „hofdicht” , dat ons
de talrijke sieraden der plaats in bijzonderheden te besebouwen
geeft, en Claas Bruin gaf er een viertal coupletten voor prijs.
Zijdebalen was dan ook de zetel van een belangrijke fabriekzaak,
en toonde het huis van buiten niet veel, uit den tuin gezien
was bet een-statig gebouw met twee ver uitspringende vleugels, en
het prijkte met een prächtige koepelzaal, door Gérard Hoedt be-
schilderd en met kunstige beeldhouwwerken van van de Mast
versierd. Bezienswaardig was ook de oranjerie, met schilderstuk-
ken van Moucheron, terwijl alom marmeren vazen en beeiden,
meest naar teekeningen van Yerkolje door Cressant en Xavery
gebeiteld, den lusthof en de gaanderijen tooiden. Uitheemsche
vogels en dieren waren er in menigte(j gewassen en vruchten uit
alle hemelstreken groeiden er. De zeeen hadden haar kostbaarste
schelpen geleverd voor het grotwerk. „Natuur en schikkonst” hadden
zieh vereenigd, om de plaats met een’ grooten waterkom en
een’ kleinen vijver, met fonteinen en watervallen, met terrassen
en kabinetten en hagen „als een muur geschoren” zöö te ver-
sieren, dat ieder bezoeker opgetogen stond van verrukking. Nu
had zeker de „schikkonst” aan al deze heerlijkheid meer deel
dan de „natuur ; de tuinman met zijn schaar had den grooten
Werkmeester het werk vrij wel uit de handen genomen. Maar nemen
wij den toenmaligen smaak in aanmerking, dan behoorde Zijdebalen
zeker niet tot de meest pruikerige lusthoven. Daar is in
den aanleg iets groots en deftigs, zelfs in zijn soort iets eenvou-
digs, dat deze plaats günstig van menig hoog geroemd pronkju-
weel onderscheidde. Wij moeten ons natuurlijk er op voorbereid
houden, dat de 18de eeuw ons den stijl zal te zien geven, die
destijds in Frankrijk in zwang was. De invloed van den Engel-
schen smaak dagteekent eerst uit later tijd. Hogarth’s golvende
schoonheidslijn is hier nog onbekend. Zocher’s plantsoenen zoe-
ken wij nog niet. ’t Is de eeuw der Symmetrie, de tijd der magere
vormen, de tijd der knutselarij
Dan kwam de tuinman, jaar op jaar
En gaf het werk zijn zwier;
Hij schoor de boomen met een schaar
Gelijk een dorpsbarbier.
Maar snijerskunst en poppenspei
Was heel die kweekerij,
En gij, natuur! men zag het wel,
Gij droegt geen struikje bij.1
Nu kon ontegenzeggelijk ook deze stijl soms een’ treffenden
indruk te weeg brengen. Op een zeer groot terrein, in verband
met een uitgestrekt en prächtig hoofdgebouw, toegepast door een
kundig architekt, ontbrak het vaak aan grootschheid niet; en had
de natuur niet veel in te brengen, zij was toch niet ganschelijk
te verbannen. Zij gaf haar rijk geschakeerd groen, haar’ kleuri-
gen bloemenschat, haar blaauwen hemel, haar wondervolle licht-
effecten, en zelfs aan het leelijke wist zij soms in haar barmhar-
tigheid en haar rijkdom iets van haar onuitputtelijke schoonheid
mee te deelen. Maar, werd deze stijl overgebragt in een beperkte
ruimte, moesten alle wonderen der kunst vertoond worden binnen
den omvang van eenige vierkante eilen, werd — gelijk het
gaat — de copie een caricatuur van het origineel, waarin al het
kinderachtige werd overdreven, al het grootsche voorbijgegaan,
dan kwamen de wanschepsels voor den dag, die ons bij het door-
bladeren eener z e g e p r a l e n d e Ve c h t of van een Ve rhe e r -
Liedjes van Claudius: Sej’enade, in heb bosek te zingen.