Heeren van Nijenrode werd gebragt, evenals de buurten van
Ouaaen en Portengen. Gelukkiger dan Hoogevecht en Otterspoor,
is de derde van het drietal aan elkander grenzende en met elkander
wedijverende lustplaatsen, Gans e n b o e f , gespaardgebleven.
Maar het is geheel gemoderniseerd en vertoont zieh met zijne
Zwitsersche chälet gansch van de oude deftigheid ontaard. ’t Zou
een gruwel geweest zijn in het oog van den „echten teig der
Batavieren , Joan Elias Huydecoper, die 't in 1719 bezat en
wiens tuinman t gelukt was, de läge hagen om den Vierkanten
vijver en de hooge schermen daarachter zööveel op muren te
doen gelijken, als maar eenigszins mogelijk was. Inderdaad, Claas
Bruin mögt in verrukking uitroepen:
»Maar, reisgenooten, ziet deez’ dreeyen
Die als geschoren mnren staan.”
Jammer, dat de zwanen zoo veel minder gevoel voor Symmetrie
hebben, dan de menschen. Zij zouden zieh anders in dit
pronkjuweel van regelmatigheid wel gewacht hebben, zoo te zwem-
men, dat er aan de eene zijde van den vijver vier werden gezien en
aan de andere helft slechts twee. Gansenhoef geniet ook de eer, voor
een zeer oude plaats gehouden te worden. Het Gana, dat in
het oude Chronicon Gotwi sence onder de goederen der Utrecht-
sche Kork wordt genoemd, vind ik door Gansenhoef verklaard.1
Maar al missen wij tusschen Goudenstein en Gansenhoef vrij
wat oude namen, ’t ontbreekt daarom aan buitenplaatsen niet
geheel. Wij komen aan dit deel der Vecht het schoone Veeht -
o ev er voorbij, met zijn deftig, ouderwetsch heerenhuis, welks
front in het midden als een halve zeshoek is uitgebouwd, en
met zijn’ sierlijken koepel aan den weg, en wij vinden H e u v e 1 s-
oord, Ge e s b e r g e n en Le e uwe n b u r g , nieuwe plaatsen en
nieuwe namen, die in hunne mate den ouden roem van het
Maarseveensche Tempe helpen ophouden, in plaats der ver-
dwenen hofsteden, wier gronden zij grootendeels beslaan, Zij
1 V. d. Monde, Ti jdschr i f t voor U t r e c h t , deel V, hl. 68.
spreken van een’ tijd van herleving, die aan de frissche boorden
der Yecht op een tijdperk van kwijning is gevolgd.
Zijn wij Gansenhoef voorbij, dan zien wij een oud huis met
een uitgestrekt, boomrijk terrein. Op het ijzeren hek tusschen hard-
steenen palen lezen wij den welbekenden naam Cromwi jk, en
nevens de plaats bespeuren wij onmiskenbaar, dat er nog, als van
ouds, een steenbakkerij aan verbonden is. Aan dit Cromwijk is
de herinnering verbonden aan een’ onzer dichters uit de laatste
helft der 17de eeuw, die stellig onder de eersten van den twee-
den rang mag worden genoemd. Lucas Rotgans bragt hier een
groot deel van zijn leven door en stierf er den 3den November
1710. Zijn tijdgenooten hebben hem hemelhoog verheven;
nog na zijn’ dood klonken hoogdravende toonen tot zijn’ lof. Men
was mild, zeer mild met wierook, en het zou wel schijnen, alsof
onder de poëten dier dagen geen vaknijd bestond, zoo wedij-
veren allen, om elkander in de hoogte te steken. Zelfs Balthasar
Huijdecoper en François Halma verloopen zieh in overdreven lof-
spraken op Rotgans, terwijl de eerste althans zijn mindere niet
is, en de tweede omtrent „het strijken van de zoetvijl” op de
verzen en het voortreffelijke van de eerste uitstorting des gevoels
boven de zorgvuldig gelikte en geschaafde regels, denkbeeiden
had, die zijn vriend Rotgans wel van hem had mögen oveme-
men. Jammer dat Halma, deels uit vriendschap en bescheidenheid,
deels misschien ook wel uit gevoel van onmagt om tegen den
stroom op te roeijen, prees, wat hij met alle kracht had mögen
bestrijden en had kunnen bestrijden, omdat hij zelf een man van
veel smaak en kennis, een zeer bevoegd beoordeelaar was. Wie
heeft in dien tijd zoo juist den vinger gelegd op ’t gebrek, dat
mannen van aanleg en Verdienste tot een vergetelheid heeft ge-
doemd, deels onverdiend, zeker niet verwacht door een geslacht,
dat hen meer om de gebreken dan om de deugden hunner'gedichten
ten hemel toe verhief! 1 Daar zat in den dichter der Bo e r e n -
k e rmi s geest en talent, frischheid en levenslust genoeg, en wäre
1 Vo o rb e r i c h t tot Luka s Rotgans Poezy.