In het Necrologium van St. Gerlach, ten deele bewaard in Deel V I, blz.
173 e. v ., worden de namen geyonden van eenige Brederode’s. Godefridus,
miles de Brederode (gest. 24 Mei), Grata de Bredenrode (gest. 23 Junij),
Helwioh de Bredenrode, »onze zuster en weldoenster” (gest. 26 Junij) Gérard,
de Breidenrode {gest. 29 Junij), en nog een Gérard de Breydenrode, die »met
aijn geheele gezin” op 25 Julij berdacht werd. Daar de jaartallen van over-
lijden niet zijn opgegeven, laat zieh niet nagaan, wanneer zij leefden en in
welke betrekking zij stonden tot Dirk van Brederode, die met Beatrix
van Valkenburg was gehuwd. Onder hunne hinderen wordt geen der ge-
noemden in de mij bekende genealogieën aangetroffen.
Het werkje van B. de F lo r imo n t , Les rùïne s et l e s 'p rome n a des
de P a u q u emo n t (Fauquemont 1873) is een zeer goede gids in den
omtrek van Valkenburg. De vrienden van dat sèhoone en goede land mögen
evenwel toezien, dat zij niet roemen buiten de maat. Al te uitbundige lof
baart vaak teleurstelling, en het kon zijn dat een vreemdeling het menig-
vuldig natuurschoon minder waardeerde, omdat het niet zôô onovertrefbaar
is als de al te opgewonden lofredenaars ’t wel eens schetsen. — Op blz.
36 deelt hij de »reigersgelofte" van Jan van Valkenburg mede, afgelegd
toen Robbert van Artois in 1334 aan het hof van Eduard III van Enge-
land tegen zijn’ koning was komen intrigueren. De gelofte luidt aldus:
Et toi vieux Pauquemont, gardes tu le silence?
Seul n’aurais-tu donc rien à donner à la France ?- -
Zoo vroog Artois. En het antwoord is:
Eh! que puis-je donner, moi pauvre avonturier,
Sans domaine et sans bien, moi pauvre chevalier?
Cependant à l’honneur pour me montrer fidèle
Et par quelques effets vous témoigner mon zèle,
Si le roi des Anglais passe dans peu la mer,
Je jure de guider l’avant-garde au carnage,
Et n’épargnant jamais ni le sexe ni l’age,
Ni temples, ni montier, fût-ce au prix de l’enfer!
Karakteristiek voor de begrippen van »eer” ! Slang hen levert in zijn Bij-
d ragen eene vertaling van deze gelofte. Hoe de Duitsche en Nederlandsche
heeren en kerkvorsten in Engelsche soldij waren, kan men nazien in
S ch lo s s e r ’s Alg emeene ge s chi edeni s (Holl. Vert. Rotterdam, bij
Otto Petri) Dl. VIII, blz. 173.
»Wa l ram van Limb u rg ”. leverde gedurende de maauden Mei, Junij
en Julij 1876, in eenige nommers van het Ut r e c h t s c h P r o v i n c i a a l en
St ede l i jk Dagbl ad, een feuilleton onder den titel In Hol l ands ch
Z witser . l and, waarvan Valkenburg het onderwerp is. De auteur, sedert
eenigen tijd in Valkenburg gevestigd, ziet goed en vertelt goed, maar be-
halve dat er naauwelijks onbehagelijker vorm dan de feuilleton-vorm te bedenken
is , werd de reeks der opstellen ontijdig afgebroken, zoodat wij hierin
voorloopig nog niet dan enkele fragmenten hebben, waarin het intusschen
aan aardige schetsen uit het Valkenburgsche yolksleven geenszins ontbreekt.
De. Heer H. We i t e r s , reotor te Grubbenvorst, verzamelde in zijne
Limbu rgs che legenden, sagen, sp rookj e s en v olks v e rh a l e n een’
schat van overleveringen. Wij vinden er de legenden omtrent St. Gerlach,
wiens plotseling gestorven echtgenoote daar Lenora heet, de overlevering
omtrent »de non zonder hoofd” en een sage omtrent een’ moord door Reginald
van Valkenburg op zijn’ broeder Walram en diens gemalin Alix van
Cleeff gepleegd. Sints dien tijd worden iederen nacht op het kasteel stemmen
gehoord, die »moordenaar, moordenaar” roepen en blaauwe vlammen worden
gezien. (late ged. blz. 99, 452, 156). Omtrent de geduehte .»Bokken r i j -
de r s” die in de laatste helft der vorige eeuw in het land van Valkenburg
zulk een groote rol hebben gespeeld, deelt hij in het 2 de gedeelte een groot
aantal bijzonderheden mede. Valkenburg zelf sehijnt intusschen betrekkelijk
weinig van hen geleden te hebben, behalve dat de brand, die den 27steii
April 1773 ruim dertig huizen vermeide, geacht werd door hen te zijn
aangestoken, om in de verwarring een negental gevangen booswichten te be-
vrijden. Ik meende dus eenige bijzonderheden omtrent die geheimzinnige
behde tot later te kunnen bewaren. Een aantal processtukken uit de jaren
1771 en 1772, »de Bokkenrijders” betreffende, was in de eollectie Guillon
(N° 71). Waar zijn zij gebleven bij de verkooping der verzameling ?
De beschrijving van stad en kasteel met hunne muren, poorten en torens
is opgemaakt naar eene onde schilderij, die in het bezit is van den Heer
L. Elias. Daar op die schilderij de Geulpoort met de daaraan verbonden muren
nog wordt gevonden, meen ik, dat zij vóór 1644 vervaardigd is. Immers