treflfelijkheid der Bakenhagensche landerijen liever daaraan toe-
schrijven, dat hun eigenaar en ontginner, wijlen de Heer A. J.
Dull, een verbond met den Booze gesloten hadP Het zij zoo,
maar dan was die Booze het verständig gebruik van allerlei af-
val uit stal en kenken, dien de Twenthsche boer in den regel laat
verloren gaan. Trouwens, ook de boeren gaan vooruit. Bij de
weinige gelegenheid tot afvoer hunner producten, bij de gemak-
kelijkbeid, om in de weefkamer het weinige geld te verdienen,
dat zij behoefden, bij de in den regel zeer läge pachten, die vaak
alleen in zekere recognitie bestonden — een paar waskaarsen aan
een kapel, een muntstukje aan een of ander adellijk huis, —
ontbrak in vroeger dagen aan den landbouwenden stand de prik-
kel tot vooruitgang. Yoeg er bij, de gehecht.heid aan het oude,
die niet uitsluitend den Tw e n t h s c h e n boer eigen is, en gij
zult u niet verwonderen, dat de landbouw er zeer laag stond en
grootendeels nog staat. Maar dat toch ook in dezen vooruitgang
is , hebben wij op onze zwerftogten wel opgemerkt.
Ook van Bakenhagen kunnen wij Delden en het Twickeler
bosch bereiken.
Maar ook dit uitstapje behoort tot die, welke wij ditmaal alleen
maken in den geest. Wij keeren van Borne längs den straat-
weg — een veelbelovende eikenlaan — naar Hengelo terug, of
wij kiezen den ouden, slingerenden zandweg, die vöor den aan-
leg der straatwegen beide dorpen verbond. Gaan wij in onze ver-
beelding een tweetal eeuwen terug, dan komen wij, niet ver van
Hengelo, een aanzienlijk landgoed voorbij, met cingels en lanen,
met visscherijen en tuinen, met een deftig heerenhuis, met grach-
ten en ophaalbrug, h e t S l a d e n h u i s , waarvan nu geen spoor
meer over is, waarvan zelfs de herinnering in Hengelo nagenoeg
is uitgewischt, en waaromtrent ik tot nog toe geen het minst be-
rigt heb kunnen opdelven. Maar zoowel zijn bestaan als zijn
belangrijkheid blijkt uit een uitvoerige kaart van de bezitting,
in 1651 opgemaakt.
En nu zijn wij weer teruggekomen op het punt, waarvan wij
uitgingen. Waar elders in ons vaderland nog zooveel onze aan-
VLTJGTIG OVERZIGT. 75
dacht vraagt, mögen wij niet te lang in eene .landstreek ons op-
houden. Toch is Twenthe nog zoo rijk! Wij zouden nog menigen
dag er kunnen rondzwerven. Wij hebben het overoude Oldenzaal
nog niet bezocht, met zijn hoogst belangrijke P l e c h e lm u s k e r k ,
het schoone Romaansche gebouw met zijn’ zwaren toren. Wij dool-
den nog niet rond door de uitgestrekte buurschap de L u t t e ,
oudtijds de eerste onder de Twenthsche marken, bij wie de andere
marken in geval van verschil appelleerden, t o e n de belang -
rijkste, met haar tachtig volgewaarde erven, t e g e nw o o r d i g n o g
een der schoonste streken van het landschap, met zijn golvende vel-
den, zoo treffend schoon, vooral als het geele koren de glooijin-
gen bedekt en de boekweit längs de hellingen bloeit, met zijn’
rijkdom aan eikenhout, onder wiens lommer zoo menig schilder-
achtig boerenhuis zieh verschuilt, ’—■ met zijn holle wegen tus-
schen de hooge akkers en de rijk begroeide heuvels 1— met zijn
prächtige vergezigten, telkens weer nieuw en verrassend, — met
zijn herinneringen, aan den T a n k e n b e r g , die offerplaats van
lang verdwenen geslachten, verbonden. — Wij hebben in de buurschap
Eu l e den beroemden dikken eik nog niet gezien, een co-
lossaal gevaarte, dat om zijn’ omvang en zijn’ schoonen vorm niet
alleen, maar ook om het karakteristieke van het boerenerve, waar-
toe hij behoort, zijn plaats onder de Twenthsche merkwaardig-
heden ten volle verdient. — Wij vertoefden nog niet bij den
Euler watermolen, in wier nabijheid tot in ’t begin dezer eeuw
de havezathe Old eme u l e zijn hooge daken verhief, en wij hebben
, aan den weg naar Haaksbergen, de piek niet bezocht, waar
het slot Beckum, de woonplaats der Deldensche martelaressen,
heeft gestaan. — Wij hebben nog maar vlugtig een’ blik gewor-
pen op het stedeke D e l d e n — Ni je D e l d e n , zooals het werd
genoemd, toen in 1322 de woningen van het oude Delden her-
waarts werden verplaatst, — en wij zagen in zijn oude, zwaar ge-
bouwde kerk de grafsteden nog niet, waar de Twickels en de
Raesfelds rüsten, en een goed bewaarde steen de beeldtenis van
Frederik van Twickelo bewaart. — Wij spoorden het nijvere G o or
voorbij, met zijn belangrijke fabrieken, met zijne herinneringen
6*