Zetten wij ons hier eens neder. Dit tafeltje is onbezet; een
paar stoelen vinden wij wel; ga een glas halen en laat het vullen
aan het buffet. Gij kunt daar bier bekomen voor 7 en voor 4
cents. Ontzeg u ditmaal de weelde van het zevencents bier, gij
kunt dan proeven wat het volk drinkt.
Onder deze omstandigheden behoeven wij niet te veel vrees
te koesteren, dat de opeenhooping der arbeidende bevolking in
afzonderlijke wijken gevaarlijk zal zijn voor de rast. De verhou-
ding tnsschen werkgever en werkinan kan zeer voldoende worden
geacht, terwijl ook de oprigting van een ziekenfonds en van eene
fabriekschool van de belangstelling der fabrikanten in het lot
der arbeiders getuigt. Zeker zijn niet alle bezwaren weg te nemen,
die de fabriekmatige, vaak zeer eentoonige en werktuigelijke ar-
beid in vereeniging inet velen voor de ligchamelijke en zedelijke
ontwikkeling des volks met zieh brengt. Een zorgeloos leven bij
den dag, een gebrekkige opvoeding voor het huisgezin, zijn groote
schaduwzijden van het tegenwoordige stelsel. Zijt gij toevallig ge-
tuige van de loting der dienstpligtige jongelingschap, dan kunt
gij gemakkelijk de boerenjongens van de fabriekskindereu onder-
scheiden. Gij vindt, dat Elliot Boswel veel te veel idealiseert, als
hij voor zijn Roelije, — het knaapje dat in huis moet spinnen, —
den fabrieksschoorsteen als symbool en profetie zijner verlossing laat
oprijzen. Maar gij acht ook de welbekende Schilderingen van de
diepgaande eilende der fabriekarbeiders zeer overdreVen. De werk-
man behoeft geen weerloos slagtoffer te zijn van hebzuchtige fabrikanten.
De concurrentie zelve maakt dat onmogelijk. Niets be-
jet hem, elders werk te zoeken, wanneer hij uitgezogen en mis-
handeld mögt worden. En was diezelfde concurrentie de oorzaak,
dat de kinderen te vroeg werden gebruikt, was ’t voor een en-
kel welgezind fabrikant onmogelijk, dat misbrnik na te laten,
zoolang niet allen zamenwerkten, de invoering van de wet op
den kinderarbeid is in Twenthe met ingenomenheid begroet. Reeds
vroeger was van die zijde op wettelijke regeling aangedrongen, en
toen de wet in werking kwam, behoefden in Enschede en Lon-
neker slechts drie kinderen als te jong uit de fabrieken verwijderd
te worden. De fabrikanten hadden hier reeds tien jaren geleden
voortgezet onderwijs voor alle fabriekskinderen verpligtend ge-
maakt, terwijl zij geen kind tot den arbeid toelieten, dat niet
met vrucht lager onderwijs had genoten. In geheel Twenthe
waren sints lang aan al de fabrieken scholen verbonden; en ont-
braken gegronde of vermeende grieven niet, over ’t algemeen
is de toestand der arbeidende klasse volstrekt niet ongunstig te
noemen, vooral niet, waar meer dan eene fabriek is gevestigd
en dus mededinging bestaat, dwingend in eigen belang, waar
igoede wil mögt ontbreken. Maar die goede wil wordt in den
regel in Twenthe niet gemist, en gelijk het volkspark in Enschede
daarvan een krachtig teeken is, zoo werke het mede om
in Twenthe te kweeken en te voeden een’ geest van wederzijd-
sche welwillendheid, van onderling vertrouwen, van wederkeerige
waardeering, —- dien geest der 1 i e f d e bij rijken en armen, bij
werkgever en werkman, die toch ten slotte alleen de oplossing
der maatschappelijke vragen en de genezing der maatschappelijke
kwalen geeft.
In.hoever de Twenthsche nijverheid haar ontstaan te danken
heeft aan vlugtelingen, die in den tijd der hervorming, of wel-
ligt reeds vroeger, de vervolgingen in deze afgelegen streken zijn
ontweken, kan ikSjiet beslissen. Plinius verhaalt, dat de volksstammen
in deze streken uitmuntten in de kunst van fijn linnen
te maken en dat de vlasbouw bij hen op een’ hoogen trap stond.
Opmerkelijk is het, dat nog in het begin dezer eeuw de indus-
trie nagenoeg geheel in handen van Doopsgezinden was. De
Doopsgezinde gemeente te Almelo trok een deel van haar in-
komsten uit het verhuren van weefgetouwen. Aan Wolter ten
Kate — Wo l t e r o om — predikant te Hengelo, in 1796 ge-
storven, had vooral de plaats zijner inwoning voor haar nijverheid
en welvaart veel te danken. Toen Hogendorp Twenthe be-
zocht, werd er nog voornamelijk linnen gefabriceerd, hoewel ook
de katoen er begon bewerkt te worden. De garens werden in de
huizen gesponnen, — ieder huis was een kleine fabriek, — en
ieder boer was wever, gelijk ieder wever zijn stukje land bezat