Met de keuze van die plaats als punt van uitgang is evenwel
niet gezegd, dat wij bij voorkeur van den spoorweg gebruik zullen
maken. Die kan ons natuurlijk de noodige diensten bewij-
zen, maar wie Twenthe wil leeren kennen, die neme den wan-
delstaf in de hand en vreeze' voor wat vermoeijenis niet.
Het Overijselsche Hengelo moet niet verward worden met
het dorp van denzelfden naam in Gelderland. Beide plaatsen
worden geacht, bun’ naam en hun’ oorsprong te ontleenen aan
de A n g l e n , die in het midden der 5de eeuw, met de Saxen
vereenigd, naar Britannie overstaken en een deel van dat 1«r»l
aan zieh onderwierpen. Uit Duitschland afkomstig, hadden zieh
velen in ons vaderland gevestigd en lieten er talrijke sporen van
hun verblijf in een menigte van plaatsnamen achter. Opmerkelijk
is het evenwel, dat, gelijk op een uur afstands van ons Hen-
gelo een D e l den ligt, ook in de nabijheid van het Geldersche
dorp een buurschap D e l den wordt aangetroffen, gelijk een
D e e l e n niet ver van ’t bekende E n g e l a n d op de Veluwe bij
Beekbergen. Is het geoorloofd, bij Delden en Deelen te denken
aan een d a l (of de l , gelijk men in Gelderland zegt) en dus
aan eene laag liggende streek, dan kan de oorsprong van den
naam E n g e l a n d en H e n g e l o in het woord e n g (dat is een
h o o g t e , tot bouwland gebruikt) worden gezöcht. Het dorp
Hengelo zelf ligt wel lager dan Delden, maar de naam is ver-
moedelijk ouder dan het dorp, en ’t vermoeden- ligt dan voor
de hand, dat de Anglen er buiten gelaten kunnen worden, — het-
geen niet onmogelijk is. De gemeente Hengelo bevat, behalvehet
dorp, de buurschappen Woolde, Eule (of Oele) en Beckum. Tot
in de vorige eeuw behoorde tot de marke Woolde ook de buurschap
Driene. Het dorp lag toen niet, als tegenwoordig, op een’
uithoek der gemeente, maar werkelijk nagenoeg in het midden van
eenige buurschappen of gehuchten, en aan die ligging is het waarschijnlijk
wel zijn ontstaan en zijn opkomst verschuldigd. Immers,
ten Onzent zijn de ma rk en ouder dan de dorpen. In het mid-
delpunt der marke lag doorgaans het gemeenschappelijk heiligdom,
in wiens nabijheid ook de gewone vergaderingen der markgenoo-
ten werden gehouden. Daar stichtten in den regel de christen-zen-
delingen een bedehuis, dat de heidensche offerplaats moest vervan-
gen, en rondom die kerkgebouwen vormden zieh vanzelf de eerste
dorpen. Zoo zal het ook in Hengelo wel zijn geweest, al levert de
geschiedenis er de bewijzen niet van, en de Br ink, tegenwoordig
nog een pleintje in het dorp, is vermoedelijk wel de piek
geweest, waar de „gewaarden” in de marke Woolde onder het
lommer der gewijde linde zamenkwamen. Dat dáár ook de oud-
ste kerk heeft gestaan, blijkt niet, maar de waarschijnlijkheid
is er vóór, dat ook hier het gewone gebruik in der tijd is ge-
volgd. De oudste b e k e n d e kerk stond althans niet op de plaats,
waar sedert 1840 het doelmatige bedehuis der Herv. Gemeente
verrijst, maar even buiten het dorp, waar nu het kerkhof aan
den Bornschen straatweg ligt. Niet ver van daar verhieven zieh
de zware muren van het kasteel. Hengelo werd in den loop der
tijden eene heerlijkheid. Een belangrijk stuk van 18 Mei 1577
leert ons, hoe dit geschiedde. In dat jaar werden eenige oude
lieden door Otto Meijlink, rigter te Borne, onder wiens rigter-
ambt ook Hengelo behoorde, gehoord over de vraag, of aan het
destijds bestaande kasteel ook heerlijke regten waren verbonden.
Een hunner, een tachtigjarige, verhaalt hoe in zijn jeugd — ’t
moet tusschen 1510 en 1516 zijn geweest — het huis behoorde
aan Frederik van Twickel, en hoe goed en vriendelijk deze Heer
was. Tot heerendiensten waren zij nooit verpligt geweest,: maar
gaarne hadden zij een’ Heer, dien zij zoo beminden en die hen
in alles voorstond, geholpen bij het hooijen „unde der jofferen
eenen boeten flassen (vlas) helpen schone maken”, en voor alle
diensten wgenoch” eten en drinken gehad. Ook hadden zij altijd
i/onghesperret” (onverhinderd) kunnen bouwen en af breken, trou-
wen, ganzen en eenden houden, en overal visschen. Eens, toen
hij met zijn’ broeder bij het huis aan ’t visschen was, kwam Heer