in stad en dorp dragen allen „scheldnaomen”. Gij kunt lang in
Twenthe verkeerd hebben, zonder te weten, hoe de menschen,
die gij dagelijks ziet, eigenlijk heeten. Espelo was van ouds een
meijerhof. De bewoner zal de hofmei jer heeten, ook al is hij
van gansch ander geslacht dan de tegenwoordige eigenaar, en
Espelo is de ,/me i j e rho f” gebleven, al is het sints 1770 een
eigen goed, in plaats van de hoeve, bewoond en gebruikt door
den opzigter en beheerder der goederen, die de Kanunniken van
St. Pieter te Utrecht in deze streek bezaten. Oude namen hebben
hier een taaije levenskracht! De overlevering verhaalt, dat Espelo
een gesticht der Tempelheeren was, en dat, bij de opheffing der
orde in 1312, alle bewoners werden vermoord, behalve twee
ridders, waarvan de een op de hertenjagt was en de ander te
Utrecht vertoefde. In hoever deze overlevering vertrouwen verdient,
is moeijelijk na te gaan, maar daar de Malthezer orde,
die van Paus Clemens V de bezittingen der Tempelieren ontving,
in den omtrek van Espelo onderscheidene landerijeni en erven
bezat, terwijl een voetpad van den hof naar den naburigen Lon-
nekerberg nog „de Munkenweg” (monnikenweg) heet, is het mo-
gelijk, dat de volkssage niet zoo ver van de waarheid verwijderd is.
Op het huis moet nog eene kapel aanwezig zijn, waarschijn-
lijk uit den tijd, toen de openlijke uitoefening der R. C. gods-
dienst verboden was, maar wij krijgen die niet te zien. Over t
algemeen is in Twenthe het opsporen van oudheden, vooral van
geschreven stukken, niet gemakkelijk. De landbewoner is gul
en gastvrij. Gaarne ontvangt hij u bij zijn vuur van rijshout en
plaggen en praat hij over allerlei dingen, terwijl de vrouw koffij
schenkt en „stoete” op de ronde klaptafel zet. Gij doet hem te
meer genoegen, naarmate gij meer daarvan gebruikt. Maar vraagt
gij hem, of hij soms nog oude papieren heeft, dan kruipt hij ter-
stond in zijn schelp, dan wordt hij teruggetrokken en wantrouwig.
Dat iemand voor zijn genoegen oude zaken opspoort, kan hij
zieh niet voorstellen. Daar moet iets achter zitten! Hij is bang
voor een proces. ’t Kan zijn, dat iets van de oude vrees voor
de drosten hem nog in ’t bloed zit en wantrouwen tegenover een
„heer” eene plooi in het volkskarakter is geworden. Misschien
komt bij sommigen ook de conscientie wel in ’t spei. Men zegt,
dat het bij de markeverdeeling niet altijd volkomen naar regt is
gegaan en deze en gene wel wat meer land heeft gekregen, dan
hem zou toekomen. Nog altijd spoken, naar het volksgeloof,
landmeters en markerigters, veroordeeld om met een’ vurigen
ketting zöolang de markegronden nacht op nacht te meten, tot
dat het land aan den regthebbende gekomen is.
Wij zijn nu reeds verre van Espelo afgedwaald en hebben
door de heide, die hier allengs ontgonnen wordt, den straatweg
bereikt. Zie, daar ligt ter regterzijde in het veld een zonderlinge
bouwval. De romp van een’ vervallen ronden toren teekent zieh
tegen de lucht. Door de open vensterbogen van het hoofdgebouw
ruischt de wind. Is het de ruine van den ouden bürgt van Enschede
, die nog in de eerste helft der 16de eeuw zijn hooge tinnen
verhief en met zijn sterké wallen den omtrek der stad beschermde ?
Treed toe, misleide, naderbij
Bespied aan de eene en de andre zij.
Wat gij hier ziet, is niet het overblijfsel van een middeleeuwsch
kasteel; het is het begin en het einde eener ontworpene ijzer-
smelterij, T u b a n t i a , opgerigt om het oer, dat menigvuldig
in de heide voorkomt en veel naar Duitschland verzonden wordt,
op de plaats zelve te smelten en zoo de grondstof te leveren voor
de ijzergieterijen en machinefabrieken in den omtrek. Evenwel,
de ondememing kwam niet tot stand, de half opgetrokken ge-
bouwen bleven onvoltooid en verlaten. Maar soms komt er leven
in de doodsche ruimten. Als de Twenthsche afdeeling der Maat -
s chappi j van l a n d b o uw in Enschede vergadert, dan is hier
tentoonstelling van vee, van landbouwwerktuigen en producten.
Dan waaijen de vlaggen en plooijen zieh- de festoenen van groen