sints meer dan eene eeuw in het bezit der Huydecopers. Op
de kaart van ca. 1709 vind ik in plaats van Doornburg Soomer-
berg. t Is een //roijale buitenplaats, met trotsche boomgroepen,
breede slingerpaden, een uitgestrekte weide, door krachtig hout-
gewas omzoomd. Het kloeke heerenhuis ligt half verscholen on-
der het lommer van het zware hout, de witte oranjerie steekt
vrolijk af tegen het digte groen. In de parkweide graast het
weldoorvoede vee, dat bij zulk een hofstad behoort. Laken-
velsche koeijen, die lang in de mode zijn geweest, zienwij niet
meer. De liefhebberij voor dat ras schijnt verloren te zijn ge-
gaan. Trouwens, de lakenvelsche behoorde ook eigenaardig te
huis in den tijd, toen regelmatigheid de hoofdvoorwaarde was en
de regte lijn de schoonheidslijn; maar zij heeft dat tijdperk
toch nog lang overleefd en een dertig jaar geleden zag men op
de buitenplaatsen naauwelijks iets anders, dan deze „heeren-
koeijen . Wilt gij t verschil zien tusschen den tegenwoordigen
smaak en den ouden stijl, vergelijk dan het Doornburg van
heden met hetgeen Claas Bruin er van te zien geeft; stel
dan eens het groote, frissche grasveld, met zijn golvende lijnen,
tegenover dat stijve vierkant van zorgvuldig geknipte grasfiguren,
met pyramidaal gesnoeide boomen op de hoeken, waarbij zieh
een dergelijk cirkelvormig perk aansluit, met een beeldje in het
midden en pruikboompjes er om heen, terwijl het geheel ge-
vat is tusschen twee hekken met leiboompjes, längs wier buitenkant
een even regte, geschoren haag en een rei van pyramideboompjes
loopt. En Doornburgs aanleg was destijds op verre
na niet een der mooisten! Wij zouden er nog vrij wat prächtiger,
d. i. naar ons, gevoelen, nog vrij wat nietiger en kin derartige
r, hebben gezien. Maar eere, wien eere toekomt. Zulk
smidswerk als wij in het ijzeren hek met ä jour gewerkte palen
zien, krijgen wij heden ten dage niet veel meer onder de oogen.
Mij is althans geen enkele nieuwe plaats ten onzent bekend,
wier ingang ook maar van verre vergeleken kan worden bij wat
de Vecht — en niet de Vecht alleen — in de vorige eeuw te
bewonderen gaf. Of onze smeden ’t nog zouden kunnen leveren?
Misschien wel, als het werk maar naar eisch betaald werd. Daar
wordt veel geklaagd — en niet ten onregte — over verval van
de kunst in ons land. Daar wordt menig middel voorgeslagen,
om haar op te beuren. Zou niet een der voornaamste middelen
zijn, als de rijken en aanzienlijken de kunst aanmoedigden, door
goed geld te geven voor goed werk? ’t Is tegenwoordig alles
gietwerk: — gegoten ijzer, gegoten krallen voor t stucadoor-
werk, gegoten figuren om den gevel te versieren, en wie de
kunst beschermen, zij koopen schilderijen en hangen die in hun
kamers. Ziet die oude buitenplaatsen eens. Daar komt de be-
kwame smid aan te pas voor het kunstig ijzerwerk aan hekken,
balcons, stoepleuningen; de kundige steenhouwer aan palen,
balustrades, kroonlijsten; de bedreven houtsnijder aan de siera-
den op de buiten- en binnendeuren; de voileerde stucadoor aan
de kunstig bewerkte plafonds en gangmuren. Maar ook de talentvolle
teekenaar vindt er zijn werk. Zie eens, om nu bij de hekken
te blijven, die hekken van B o o z e n d a a l en Do o r n b u r g ,
die wij gezien hebben, het hek van Vr e e d e n h o f f bij Loenen,
dat wij nog zien zullen. Welk een afwisseling. ’t Zijn alle drie
kunststukken in hun soort, ook van teekening en opvatting, maar
zij gelijken-volstrekt niet op elkander; ieder heeft een gansch
eigenaardig karakter. En wat den aanleg der plaatsen zelven aan-
gaat , — zij voldoen aan ons schoonheidsgevoel geenszins, maar ’t is
toch niet te loochenen, dat ook daarin een oneindige verschei-
denheid zieh openbaarde, die menig kunstenaar in dat vak op
telkens nieuwe plannen en concepten moest doen peinzen. Breng in
rekening, dat niet nu en dan een schilderij of een beeldje op
een tentoonstelling werd gekocht, maar dat de beste schilders
werden geroepen, om de wanden en zolderingen der zalen, zelfs
de speelhuizen en de kabinetten in de tuinen met hun kunstge-
wrochten te sieren, dat uitstekende beeldhouwers overvloedig werk
vonden en brood door de vazen, groepen, standbeeiden, zelfs de
kolommen en kroonlijsten der ,y zegeboogen en //tempels , en
wij begrijpen, hoe toen de kunstenaar in ieder vak zieh wegen
geopend zag, die nu bijna geheel zijn gesloten, en dat er toen