met een bank en tafel van steen voorzien, de Ru s t p l a a t s
van den Hee r S c h e p e r s , o v e r l e d e n te B e r g , den 27
Februari j 1833. Aan de zaal grenst een kapel, met een een-
voudig altaar en een twaalftal knielbankjes, evenzeer uit de rots
gehouwen. Yoor het altaar Staat:
In d ez e kapel is het H. M i s o f f e r 21 maand e n op-
g e d r a g e n , en in de altaarnis: D omi n u s ibidem.
Op den muur ter regterzijde leest gij:
D e He e r was waarl i jk in de z e plaat s ,
ter linkerhand :
D e p l a e t s wae r gij s tae t is h ei l i g .
Een lijst tegenover het altaar noemt de namen van tien kin-
deren, die hier gedoopt zijn en waarvan een enkele nog leeft.
De verklaring dezer dingen vindt gij in een opschrift op een’
der muren van de groote kamer, aldus:
In 1798—1800 zijn de eerw. h e e r e n S c h e p e r s , pas -
toor .van B e rg , en Max de la Croix, pr i e s t er, hi e r
v e r b o r g e n g ewe e s t door J o a n n e s Ub a c h g s , o v e r l
e d e n te Ya l k e n b u r g , den 30 A p r i l 1833.
In den jare 1857 werd de kapel met de aangrenzende ver-
trekken hersteld door Felix Quaedvlieg, den zoon der jongste
zuster van de la Croix. Destijds werden ook de opschriften aan-
gebragt.
Toen door de Fransche republikeinen de Christelijke eere-
difenst was verboden, of althans Verbünden aan voorwaarden,
waaraan een man van geweten zieh niet onderwerpen kon, toen
in het door hen veroverd land van Valkenburg de kerken geslo-
ten, de priesters van hun ambt ontzet werden, is deze kapel
door de bevolking van Valkenburg in den berg uitgehouwen.
Daar werd dienst gedaan, de huwelijken gesloten, de kinderen
gedoopt. Daar werd de pastoor van Bergh verborgen; daar leefde
gedurende een en twintig maanden de priester de la Croix, die
door zijn’ schoonbroeder, den burgemeester Quaedvlieg, naar
Valkenburg was ontboden, om de herderlooze kudde te dienen.
Daar was hij, door de trouw en den moed zijner gemeente, vei-
lig voor de Soldaten, die hem herhaaldelijk zöchten, totdat, na
de lange, lange maanden dezer vrijwillige gevangenschap het uur
der verlossing sloeg. Wij hebben bij dit eenvoudig verhaal geen
woord te voegen. Te midden der plegtige doolhoven in de Val-
kenburgsche steengroeven, te midden der aangrijpende scheppings-
wonderen in de verborgen holen en spelonken der grot, heeft
deze kapel ons van groote en goede dingen te verhalen.
Zie, daar schemert in de verte weer licht, een ander licht
dan de rosse gloed van de walmende fakkel! Een kalme, blaauwe
glans, aan dien van de maan gelijk, verspreidt zieh over de
graauwe wanden en doet de hooge gewelven te voorschijn treden
uit de duisternis. Tusschen de rotspilaren schemert hij door;
sterker en sterker wordt hij. Daar straalt weer de zon in haar’
luister, daar ligt weer de bloeijende aarde met haar groen en
bloemen. Daar weift zieh weer de hemel boven ons. Daar stroomt
het gevoel van leven en blijdschap ons weer door de aderen.
Hoe heerlijk is het daar buiten, hoe dubbel heerlijk, na den langen
togt in de gewesten der duisternis en der roerlooze stilte!
Maar toch, hoe schoon was het ook daar binnen! Hoe veel heeft
de grot ons te zien, te denken, te gevoelen, te genieten gegeven!
De dagen van ons verblijf te Valkenburg spoeden ten einde.
In de ruine, die van vervlogen grootheid spreekt, hebben wij
vertoefd; in de eeuwig jonge en schoone natuur hebben wij rond-
gedwaald. Tooneelen van ruwheid en geweld gingen onzen geest
voorbij; tafereelen vol vrede heeft ons oog aanschouwd. Herin-
nermgen uit het verleden omringden ons en het zonnig heden
verblijdde ons. Over de bergen, door de dalen, in de rots, voerde