en geeft hooger dunk van den goeden smaak, dan de stijve boe-
rentuintjes met hun regte paadjes en vierkante perkjes, door
dünne palmrandjes omzoomd, waar stokrozen de meest passende
bloemsoort is. Niet overal vindt gij dezen aanleg, maar tocb
menigvuldig, en waar gij dien vindt, daar denkt gij wel, dat
het vooral de liefhebberij van de vrouw en de dochters is, maar
§*j prijst bet toch in den boer, dat hij een niet onbelangrijk
terrein overheeft voor het schoone, dat niet productief is. Niet
zelden ligt het huis onder boomen { eene plaats aan de Ureterper
vaart munt uit door haar prächtige linden. Is het huis wat ouder-
wetsch, dan zal ’t een „stjelp huzinge” zijn, waar woonhuis en
schuur onder een dak is. Misschien ook is er een „voorhuzinge”
aangebouwd, maar te r halver breedte, met puntgevel, en eene
deur met twee ramen, terwijl de groote schuur aan den anderen
kant zoo ver uitspringt, dat de breede deur vrijkomt. Maar het
nieuwere model is regel. ’t Is een langwerpig, vierkant, gebouw
met de breede zijde naar den weg, vier ramen en de deur in
’t midden, platte lijst en blaauw pannendak, op iederen hoek
met een’ schoorsteen versierd. Achter dit voorhuis vertoont zieh
de schuur, met zijn puntig dak er hoog boven uitstekend en zoo-
veel breeder, dat aan weerskanten een dubbele schuurdeur is
aangebragt. Een klein en laag gebouwtje, waarin keuken en kel-
d er, verbindt de schuur en het huis. Doorgaans staat nevens het
hoofdgebouw nog een kleine schuur, "het lytshuus” . 1 Het geheel
is van ligt rooden baksteen, frisch en goed onderhouden, en
beslaat een aanmerkelijke oppervlakte. Zietdaar het uitwendige.
Inwendig is het voorhuis gemeubeld naar den smaak, meer nog
welligt naar het vermögen der bewoners; maar als de algemeene
type van de boeren-woonkamer kan gelden, een tamelijk ruim
vierkant vertrek, met ramen voor en ter zijde en dus licht ge-
noeg, als t niet onderschept werd door de afschuwelijke blaauw
gazen gordijnen, die zelden of nooit worden opgehaald en een’
kouden, min aangenamen tint over alles verspreiden. Liever zou-
1 Het kleine huis.
den wij het zonlicht er eens flink en helder in zien schijnen, en
wij zouden welligt ook andere kleuren voor het houtw.erk verlangen,
dan het harde kanarie-geel, het somber geelbruin of het
doffe groen, dat hier in de mode schijnt. Aan de achterzijde van
’t vertrek z'ijn twee onmisbare bedsteden. Versiering wordt in
de huiskamer weinig aangetroffen, tenzij door een paar gekleurde
platen aan den wand, en de schilder zou ’t gelukkig moeten treffen
, als hij er een binnenhuisje vond, dat hem door stoffering of
verlichting in verrukking bragt! Hier woont, hier eet, hier slaapt
de boer niet zijn gezin. Aan de andere zijde der voordeur heeft
hij zijn salón. Gij kunt dat naar welgevallen voorzien van de meu-
belen naar hedendaagschen smaak. Veel eigenaardigs heeft het
niet. Maar ziet gij op een tafeltje een tabakspot of komfoor van
zilver staan, verzuim niet , daar notitie van te nemen. Dat heeft
de boer met zijn’ harddraver gewonnen. En ziet gij een vreemd-
soortig ornament van gekleurd en verguld papier, zoo weet, dat
het een „Leekster strik” is, door kloeke rijders en rijdsters op
schaatsen van het Groningsche dorp de Leek gehaald. Nu gaan
eigenlijk al deze dingen — behalve de harddraverstrofeeén — den
boer niet aan. Dit is nog het terrein van de vrouw. Vraag den
b o e r, om zijn schuur te zien, dan is hij uw man. Daar is de be-
waarplaats van zijn oogst., daar wordt het hooi voor den winter
opgestapeld. Daar staan de landbouwwerktuigen s maai- en dorsch-
machine, hooihark en extirpator; daar staan de ploegen en eggen
en wat dies meer zij. Een deel der schuur is afgeschoten voor het
vee. In lange dubbele rei staan er de koeijen met het staarteinde
naar het middelpad, blinkend van welvaart en reinheid. Hier staan
ook de kloeke, stevige paarden, slank van lijf, hoog van bee-
nen. In het „lytshuus” is ’t verblijf der mindere goden. Daar is
de „potstal” voor de kalveren, daar zijn de schotten voor deschapen
en varkens, daar staan de boerewagens en de bonte, sier-
lijke rijtuigjes, waarmee de boer naar de kerk en naar de markt
rijdt. Zoo is hier een wereld in ’t klein, zöo zijn hie r, in na-
jaar en winter vooral, schatten zamengebragt. Maar te midden
van dat alles dreigt een vreeselijke vijand.