de B l i n k e n , aan den oever van ’t meir tusschen olm en
abeel. Aan dezen kant bedekte een digt en lommerrijk woud de
vlakte, die het meer van den duinzoom scheidde. Menig adellijk
huis verhief er zijn torens, en menig wijdberoemd wapenschild
aan poort en gevel verkondigde, wat edel geslacht hier zijn stam-
slot of lustverblijf had. Het huis te Cr e v e l en het huis te
R a e p h o r s t , het slot van Heer J a n v a n R e n e s s e en dat
van C o r n e l l s v an S o n n e v e i t zijn ons met name bekend,
al weet ook de overlevering hun plaats niet meer aan te wijzen.
Maar daar kwam een noodlottige dag in het voorjaar van 1315.
Wel waren de Westfriezen, vooral door het beleid van graaf
Floris V, eenigermate bedwongen, wel vleide zieh edelman en
dorper jn Kennemerland, dat de kring van sterke bürgten, door
koning Willem II en Floris V aan de grenzen gesticht, hun
strooptogten voortaan voor goed zou beletten, maar als de kans
günstig bleek, dan greep de oude erfvijand van Hollond die
met gretigheid aan! En ditmaal was de kans günstig. Wel dekte
het geduchte slot van E gm o n d op d e n H o e f den duinzoom,
gelijk het sterke T o r e n b u r c h t bij Alkmaar den Kennemer
geest afsloot. Maar Heer Wouter van Egmond is te Haarlem.
Als de burgtheer afwezig is, houdt de burgtzaat niet altijd goede
wacht. Onverhoeds wordt het kasteel besprongen, overrompeld;
de sleutel van Kennemerland is gewonnen, en terwijl de vlarn-
men uitslaan, en torens en muren in puin störten, rent de
zegevierende bende verder. Wel kleppen de torenklokken alom,
als het reusachtig vuursignaal van het brandend kasteel ten he-
mel stijgt. Maar vruchteloos zijn de ridders uit den omtrek met
hun knapen te wapen gevlogen. Vergeefs woedt het slagzwaard
in de digte rijen der Friezen. Hier helpt het kloeke strijdros
zijn’ meester niet. Het scherpe mes doorkerft de peezen, en mag-
teloos störten zij neer met den ijzeren ruite r, dien zij dragen.
Onder de bijlen en knuppels vindt menig hooggeboren ridder
een’ roemloozen dood. Vergeefs tracht het overschot zieh te bergen
achter de muren hunner sloten. Met de vlugtenden stormen
de overwinnaars binnen, verhit door de zege. En tusschen het
kasteel van Egmond en de abdij stijgt een reeks van rookzuilen
en vuurkolommen op. De rijke abdij zelve blijft gespaard, maar
van de huizen der edelen toonen de geblakerde en geplunderde
puinen, dat er weer -een inval der Westfriezen is geweest. En
ditmaal niet alleen een haastige strooptogt, als vooral de hoeve
des landmans ’t moest misgelden en het vee werd geroofd uit
hun weiden en stallen, maar de vaste bürgt onaangetast bleef!
’t Was ditmaal rijker buit en grooter roem, die zij mogten
meebrengen naar huis. Heer Wouter van Egmond stierf, naar
men zegt, van verdriet, en de welvaart van Egmond was voor
eeuwen geknakt; want de verwoeste kasteelen werden niet meer
opgebouwd, behalve het slot op den Hoef, en de edelen verliefen
den onveiligen duinzoom, om te Haarlem of te Leiden hun
woningen te bouwen.
Wij zijn te R i n n e g o m. Zoek nu niet naar de plaats, waar
de liefelijke Mabelia woonde, waar Berwout de jager met den
geheimzinnigen bedevaartganger zoo kloek de jonkvrouw en haar
armelijk slot, tegen Galama en zijn Friezen verdedigde. Gij zoudt
van het huis te R h i j n e g om niets meer vinden, evenmin als
van den Rijn, die immers reeds sints lange niet meer
»längs Rhinnegom g a a t”,
indien hij ooit door deze streken heeft gestroomd. Het lag boven-
dien niet hier, maar ongeveer ter plaatse, waar later Egmond
op den Hoef werd gebouwd. Maar wijd gerust uwe aandacht
aan de nieuwe Roomsch-Catholieke k e rk , het doel der wandeling
vau onze talrijke tijdelijke togtgenooten. In 1859 werd het
schoone gebouw gesticht, in plaats van het oude, onaanzienlijke
bedehuis. De derde bisschop van Haarlem heeft het ingewijd,
en op de beide steenen in den voofgevel, naast den ingang,
staat het ’t vereeuwigd — voor zoover men hier, waar reeds
zooveel verdween, van v e r e e uw i g e n spreken mag! — dat hij,
na drie en een halve eeuw, den zetel beklom van Haarlems beide
eerste bisschoppen, Nicolaas van, Nieuwland en Godfried van
Mierlo, die ook de laatste abten van Egmond waren. En de