Wie nu met den spoortrein van Rotterdam of den Haag naar
Utrecht reist, snelt het stadje W o e r d e n voorbij. De reiziger
ziet alleen de stadswallen, tusschen de boomen het oude slot,
binnen zijn grachten en bastions den kerktoren en enkele hm-
zen, mitsgaders een paar villa s in het groen. Yerder op den
voorgrond een houten Station, een dito stationskoffijhuis en een
paar individu’s, die ’t voorbijvliegend gevaarte aangapen. Als ’t
geen sneltrein is, een oogenblik oponthoud; een paar reizigers
worden op den weg neergezet, de stöomfluit g ilt, en alles is voorbij.
De tegenwoordige reisroute leidt längs de steden. Vroeger liep
die er door heen. De diligence van den Haag op Utrecht, vice
versa, reed Woerden door en verwisselde er van paarden. Dat
was de groote gebeurtenis van den dag. Wat hebben onze plat-
telandstadjes met de diligence niet verloren! ’t Was een dage-
lijksche uitspanning, die geen5 pennig kostte. ’t Was een telkens
wederkeerende vertooning, die nooit verveelde. Als het eigenaar-
dig gedaver van den zwaren wagen de fundamenten trillen en
de glasruiten ratelen deed, als het vrolijk deuntje van den con-
ducteur de nadering van het gevaarte verkondigde, dan wend-
den de oogen der jufferschap zieh naar de vensters, en dan het
de grootmoeder een oogenblik het breiwerk rüsten in den schoot.
Zóóveel haast heeft geen dienstmeisje om haar boodschappen te
doen, of zij kan wel even stilstaan, om den wagen te zien pas-
seren’. En bij het logement, waar hij verspant! — Daar geeft
straat- en schooljeugd rendez-vous, daar drentelt de rentenier op
zijn muilen heen, en de habitúes in de gelagkamer komen voor
de glazen, — zelfs aan de deur. De jongens kijken naar de afg
e s p a n n e n ’ p a a r d e n , ' d i e m e t h a n g e n d e n k o p e n d a m p e n d e z i jd e n
langzaam den welbekenden stal opzoeken, en naar de versehe rossen,
die niet zonder tamelijk hiidruchtige verwenschingen „er
voor” worden gezet. De volwassenen merken o p , wie „er in” zittern
„Een volle kast” of „weinig passagiers vandaag” . De pas-
sagiers, althans die tot de niet-schoone sekse behooren, stappen
eens uit. Een kop koffij — een bittertje — een glas punch -
naar den smaak of het uur van den dag of naar ’t saizoen. De
bedrijvige, altijd vrolijke conducteur heeft nog honderd dingen
te doen, honderd aardigheden ten beste. Hij is altijd dezelfde,
bij regen en zonneschijn, bij blakende zomerhitte of snijdende
winterkou. Eindelijk is hij klaar. „Asjeblieft Heeren•! en de passagiers
hernemen hun plaatsen, de portieren worden digt gesla-
gen, de paarden trekken a an , het gevaarte komt in beweging en
ratelt weer dreunend door de straat. Vrolijk blaast de conducteur
zijn afscheidslied. Het feest is u it, de stilte keert te ru g , de straat-
jeugd vereert andere tooneelen met haar belangstellende tegen-
woordigheid, de renteniers gaan naar huis, de habitues keeren
terug tot hun dominospei en hun borreltje, de dienstmeisjes zetten
hun boodschappen voort, de kopjes verdwijnen van de glazen
, en oom Stastok acht het uur gekomen, om zijn bittertje te
drinken, want de diligence verdeelt den dag in twee deelen, den
tijd v o o r — en den tijd n a d a t hij voorbij is. Dat is het gewig-
tig oogenblik. Hij bragt de gasten, de vreemdelingen, de be-
roepsreizigers, de brieven, de couranten. Hij voerde huisgenoo-
ten en loges weer weg en bragt leegte in de gezinnen. —- De
spoortrein houdt hooghartig stil aan een der uithoeken [ hij brengt
hetzelfde, gasten en vreemdelingen, brieven en dagbladen, rnaar
met de gezellige drukte. Hij is een machine — een gezegende
machine, maar een ma c h i n e toch; de diligence was als een
huisvriend der gansche stad, als een wezen van vleesch en bloed.
Wij verlaten den trein, die voortsnort zonder zieh verder om
Woerden of om ons te bekommeren. De weg voert längs een
overblijfsel der voormalige stadsgracht met wijden boog, op ouden
vestmgtrant, naar de stad, die geen vesting meer is. De wallen
zijn en worden gesloopt. Een paar lieve villa’s , met weelderig
p antsoen, maken vrij wat vriendelijker indruk, dan oudstijds de
steile met kanonnen gewapende muren. Weldra staan wij voor het
astee . Volgens de kronieken werd het in het jaar 1160gebouwd,