van hu» terrein, ’t Is vliegertijd; vrolijk blaast de frissche wind,
en de Dragtster jongens en meisjes zijn er heengegaan „te draak-
vliegen” , zooals dit volksverrnaak in de Friesche taal en met de
Friesche constructie heet. Hoog staan hier en daar de draken in
de lucht. Eiders rent een knaap met den vlieger in de hand
over het veld, om hem te doen opgaan; en hoort gij telkens ’t
geroep „meer bot” , als het sein, dat het vliegertouw moet worden
gevierd, dan herkent gij daarin den oorsprong eener over-
dragtelijke spreekwijze, hier nog in zijn oude beteekenis gebruikt.
Eiders weer stuiven een paar jongens de weiden door, de sloo-
teri over , als door een’ plotselingen waanzin aangetast. Hun vlieger
is gevallen en zij reppen de leden om het eerst er bij te zijn,
opdat die niet door anderen gevonden en „prijs” verklaard worde.
Gij behoeft nu uw horologie niet te raadplegen, om te weten
dat het na of tusschen schooltijd is. Ware dat zoo n ie t, gij zoudt
de weide vinden in ’t rüstig bezit van het rundvee. Tegen school-
verzuim wordt in Dragten zorgvuldig gewaakt, en eens in het
jaar is er een zeer begeerd kinderfeest voor hen, die trouw de
School hebben bezocht. Alleen tegen het ijs is de liefde voor de
school niet bestand. Als er ijs is, is er vacantie.
Aan de dwarsvaart is nog meer te zien , nog iets, dat de levendige
belangstelling der toeschouwers opwekt. Een groepje men-
sclien, mannen, vrouwen, kinderen, heeft zieh verzameld aan
den kant. Daar is de grijze, verweerde schipper en naast hem
zijn zoon, met de geelblonde hären boven den verbranden nek ,
in het zwarte boezeroen met wijde mouwen i daar zijn een paar
meisjes, die nog „in ’t haar zijn” , met verwarden, bijna witten
hairbosch; daar is het oude moedertje, met de zwarte muts op
de graauwe lokken en het grove,’ donkere jak om de stramme
leden en met het kleinkind aan de h and, in zijn broekje en
vestje een groot mensch in het klein. Twee mannen zijn de bezige
hoofdpersonen. Met een’ langen polsstok brengen zij het einde van
een schakeinet naar de overzijde en stoppen het in den zachten
kant van het weiland vast. Op stukjes kurk drijft de bovenkant
van het n e t, welks ondereind op den bodem zinkt. Als dit ge