bisdoin was een k e u r r i j k , een twistappel tusschen naburige Staten.
In ’t algemeen kan gezegd worden, dat de stad Utrecht bij
Holland haar’ steun vond in haar verzet tegen haar’ geestelijken
landsheer; maar was een bisschop door Iiollandschen invloed ver-
kozen, dan veranderde de vriendschap in vijandschap. Yoegen'
wij er b ij, dat menigmaal twee bisschoppen kampten om het ge-
bied, waarvan ieder zijn aanhangers had, dan laat het zieh ligte-
lijk voorstellen, dat in het Sticht van een besliste staatkunde en
van scherp bepaalde partijen wel geen sprake kan zijn, en dat
de namen van L i c h t e n b e r g en L o c k h o r s t wel geen duide-
delijk uitgesproken beginselen Vertegenwoordigden. Alleen zeer
in ’t algemeen zou gezegd kunnen worden, dat de Lichtenber-
gers de vertegenwoordigers kunnen heeten van de partij, die voor
de autonomie der poorters van Utrecht- gestemd en jegens Holland
günstig gezind was, terwijl de Lockhorsten hun’ naam gaven
aan de bisschoppelijke en anti-Hollandsche rigting.
Veel vermeldt de geschiedenis niet omtrent de edelen, op
wier stamgoed wij vertoeven. Zij noemt de namen van enkelen,
geestelijken meest, waaronder mannen, die ’t vertrouwen hunner
bisschoppen en de achting der bnrgerij genoten , en zij verhaalt
van een’ geweldig krijgsman, J a c o b va n L o c k h o r s t , die de
vijandschap tegen de stad zoo ver dreef, dat hij zieh zelf met
Willem van IJselstein tegen Utrecht verbond. Een dochter uit
hun huis, Ermgard, was abdisse der rijke abdij van St. Servaas.
Latere Lockhorsten bloeiden in den tijd der republiek. De Ne-
d e r l a n d s c h e J a a r b o e k e n in 1750 gewaagden er van, met
hoeveel luister eene der dochters van Dirk van Lockhorst, Heer
van ter Meer en Voorn, was gedoopt, terwijl de stadhouder en
zijne gemalin, benevens de staten van Utrecht, vertegenwoordigd
waren bij de plegtigheid. Als de stamvader van het geslacht wordt
Adam van Lockhorst genoemd, die in 1034 stierf. Zijn gebeente
werd eerst begraven in het klooster H o h o r s t , waarvan hij gezegd
wordt de stichter te zijn geweest. Later, toen het klooster
naar Utrecht werd verplaatst, werd het in de kerk der St. Pauls
abdij overgebragt, in een graf waarop het beeid van een’ ridder
met het wapen van Lockhorst in steen gehouwen was. De familie
had overigens een prächtige grafstede in de kerk van Ste Geer-
tru id a , en iij bezat in Utrecht, even als zoo menig ander adellijk
Stichtsch geslacht, een huis, dat aan de kerk van St. Pieter paalde.
Een tak der Lockhorsten had zieh in Holland gevestigd, waar zij
bij Sliedrecht belangrijke bezittingen hadden, waar aan een deel
van het voormalig grafelijk hof binnen Leiden en aan het huis
Oud-Teyliugen bij Warmond hun naam was verbonden en waar
zij de aanzienlijkste huwelijksverbintenissen sloten.
De ridderhofstad L o c k h o r s t werd in leen gehouden van de
abdij van St. Paulus. Door huwelijk eener erfdochter kwam zij
op het einde der 16e eeuw aan Otto van Arkel ,. den laatste van
zijn edel huis, en voorts aan de familien van Matenesse, van
Schagen, van Renesse en van Hardenbroek. Met het aangren-
zende landgoed d e H e i l i g e B e r g behoort de heerlijkheid te-
genwoordig aan den Baron van Hardenbroek van Lockhorst.
Van het oude slot schijnt geen afbeeldsel meer te bestaan;
op het archief te Utrecht berust een afbeelding uit de vorige
eeuw, waarop zieh de ridderhofstad als eene deftige boeren-hui-
zinge vertoont. Het terrein .rondom de tegenwoordige herberg
levert nog vrij wat puin, en hier en daar is ’t aan het opschietend
riet- en biesgewas nog merkbaar, dat er vroeger water is geweest.
Met name rondom het ronde, met beuken beplante heu-
veltje, dat blijkbaar het muurwerk van een’ toren bedekt, is de
oude gracht nog duidelijk te herkennen. Of er in den grond
nog fundamenten en kelders worden aangetroffen, is mij niet
gebleken.
De herberg op Lockhorst wordt, evenals die te Oud-Leusden,
veel bezocht. Als het doel van een uitstapje uit Amersfoort, of
als een rustpunt op een’ grooter togt, is zij dan ook uitnemend
goed gelegen. In het huis kunt gij de eigenaardige inrigting der
Stichtsche boerderijen opmerken, wanneer gij maar niet vergeet,
dat hier niet enkel boerderij wordt uitgeoefend. Een reusachtige
schöorsteen beslaat nagenoeg de geheele breedte van den achterkant
van het groote vertrek. Alleen een trap naar den zolder.
22