De giften, door de onde graven aan de abdij geschonten, voor de tennis
hnnner goederen van zaoveel b e lang, zijn o. a. opgenomen door H. v(an) B(hijn)
O n d h e d e n e n g e s t i c h t e n . v a n K e n n em e r l a n d . Jam m e r, dat deze
geleerde zoo v a a t misleid werd door de in zijn’ tijd zooveel opgang matende
t ro n ie t van Klaas Kolijn! De blaffert van de intomsten der abdij onder abt
Ada.lln.ril (tnsschen 1083 en 1120) is te vinden in v. d. Bergh, Oo r k o n -
d e n b o e t I No. 106. — Aldaar, I No. 543 de breve, waarbij Pans Innocentius
IV den S'1™ Jnnij 1251 aan den ab t Lnbbertns (den broeder van Arnold van
Egmond) de bissehoppelijke sieraden verleent.
De oudste gesehiedenis der zoogenaamde graven van Holland is met groote
geleerdheid en scherpzinnigheid behandeld door Dr. J . Bolhuis van Zeeburgh
in NijhofFs B i j d r a g e n v o o r Yad . ge s c h . e n O n d h e i d t u p d e , Nieuwe
Be ets 6de deel, bl. 249 e. v. 1 t heb op bi. 185 opzettelijt de n amen, in den
giftbrief van K a r e l d e n e e n v o n d i g e genoemd, oningevuld gelaten. Baad-
pleeg i t de zeer uiteenloopende gevoelens daaromtrent, dan aeht i t voor het
groote p n b lie i een grensbepaling, die zoo onzeter i s , van weinig w aarde, en de
aard van d it w e rt lie t niet to e , daaromtrent in nadere bijzonderheden te treden.
Oot den giftbrief aan graaf Gerold, van 4 Äug. 889, lie t ik onvermeld, omdat
de v e rtla rin g der plaatsnamen nog te onzeter is. Men t a n over de daarge-
noemde plaatsen jeen (wert raadplegen, dat in veler handen is , W ittam p ,
Ge s c h . d e r 17 N e d e r l a n d e n , I. p. 163, noot. I t doe opmerken, dat de
v e rtla rin g van E o r t r a p a door de ’s Gravenpolder in Zeeland (ibid) reeds door
Klnit is weerlegd. Zoo heb i t mij o o t niet gewaagd aan een v e rtla rin g van den
naam E gmo n d . Het meest algemeen is ’t gevoelen, dat m u n d of mo n d
hier v e r s t e r t i n g b e te e ten t, maar i t te n missehien wel tien of twaalf n iteenloopende
meeningen. Dit doet niets a f van den lo f , dien i t aan de taalstu-
die heb gegeven, en aan de verwachting, dat zij zeer veel t a n bijdragen to t
opheldering van den onden, voorbistorischen toestand van onsland. Alleenlijk,
la a t de g e l e e r d e n hon meeningen zeggen; met gissingen van leeien in deze
wetenschap, zooals i t , tom t men meer va n- da n op den weg.
Den grafsteen van Le Maire heb i t met te veel minachting behandeld. Het
opscbrift is werkelijk meer dan »een raadseltje.” Toen i t bet schreef, was
mij de sehoone V o o r l e z i n g v a n Bathnizen van den B r in t over I z a a c
l e Ma i r e ontgaan. I t ben er la te r aan herinnerd en neem hier gaame in de
hoofdzaat o p , wat de geniale historicus in h e t opschrift van die z e r t heeft ge-
lezen. Hij la a t het regt van den taalvorm o v e r l o r en aan taalkenners te r be-
slissing over, maar handbaaft nadmkkelijk, dat de bedoeling w a s , hij had dat
geld v e r l o r e n . O .a . beroept hij zieh op een re tw e s t, in 1613 door le Maire
aan de regering van Amsterdam ingediend, waarin hij v e r tla a r t, dat h i j , in
28 jaren tijd s , verloren had zestienhonderd duizend guldens. En dan volgen
deze welspretende woorden: »15 tonnen gonds had ie Maire met zijn handel
ingeboet; de regering van Amsterdam wist h e t; d ebeurs van Amsterdam mon-
pelde h e t ; de wind droeg het van daar na a r aEe tw a rtie re n der wereld, waar
le Maire zijn handelsbetrettingen had aan g e tn o o p t; talrijke vijanden en benij-
ders spanden zamen to t zijn v a l; processen. op processen lagen bij de Amster-
damsche schepenbani, bij het Hof provinciaal, bij den Hoogen raad zelfs tegen
hem opgestapeld; zijn eer werd aangerand, zijn vermögen betwijfeld — en de
Steller van zijn grafschrift beitelde die verliezen in steen en'hoonde zijne bela-
gers met den trm m f tre e t, dat ondanhs die verliezen zijne eer, zijn crediet
overeind stond.”
Wie is de steiler van het grafschrift? Bakhuizen v. d. Brink wijst er op,
d a t het opmerkelijk is , dat het cijfer der geldsommen en het getal der jaren
nagenoeg onveranderd bleef sints 1613, al stie rf le Maire eerst in 1624. Ook
Staat er niets te lezen van la te r voorspoed en van de schitterende ontdekkingen,
waardoor zijn naam na 1613 beroemd is geworden. »Hoe d it versehijnsel anders
te verklären dan door de onderstelling, d a t le Maire zelf zijn eigen grafschrift
voorschreef, dat hij het deed in die dagen van spanning, waarin de eer en
het geluk van zijn hnis op het spel stonden, d a t hij het deed in d a t kalm ver-
tro.nwen op eene goede uitkomst, d a t alleen met bnitengewone zielskracht be-
staanbaar is , en d a t hij zijnen erven niets overliet, dan den dag zijns doods
in te vullen?” ® Inderdaad, zoo opgevat, heeft de zerk ons veel teverhalen!
De vele lezers van D e a a r d e e n h a a r v o l k e n zullen weten, d a t in den
ja a rg an g 1872 een stnk over Alexandrine Tinne voorkomt.
Bij het omspitten van den grond op het Adalberts kerkhof vond men een
aantal onde mnnten. C. J . Hellingwerff, een ijverig Alkmaarsch oudheidkundige
en verzamelaar, schonk sommigen daarvan aa.n het Kon. Ned. In stitn n t. Op
de vergadering der 2de klasse van het In s titn n t, den 28ste"Dec. 1848, werd
door D. J . van Lennep verslag dienaangaande uitgebragt. Ook bij het uitgraven
van de fondamenten der abdij werden eenige mnntstnkjes aangetroffen. V. d. Chijs
vermeldt in De m n n t e n v a n E r i e s l a n d , G r o n i n g e n en D r e n t h e
pag. 63 en D e m n n t e n v a n H o l l a n d e n Z e e l a n d pag. 554, mnnten te
Egmond gevonden en in het penningkabinet te Leiden berustende. Op den catalogue
van de verkooping der penningen en mnnten van Hellingwerff in 1857
komen ook voor eenige mnnten van Egmond-Binnen, Egmond-op-den-Hoef en
het Adalberts kerkhof ^fkomstig.
Omtrent het gasthuis te Egmond-op-Zee teeken ik nog aan, dat in den
O u d e n T i j d , 1870, te vinden is een loterijkaart ten behoeve van d a t gestieht.