n k van Egmond, die het zwaard niet liet roesten in de schede
en wien de nooit sluimerende veete met Utreclit op voortdurenden
tegenweer en onophoudelijke werkzaamheid bedacht moest doen
zijn. Ik voor mij althans acht het kolossale gevaarte met zijn
breede trappen en zijn stevig muurwerk niet louter voor een
z/statietoren” bestemd.
De luister eener belangwekkende geschiedenis ontbreekt hier
niet en geeft een aantrekkelijkheid te meer aan de gnjze muren
van het eerwaardig slot van IJselstein. — Heer Arent van Am-
stel, de eerste Heer van IJselstein, die meer dan bij name be-
kend is, behoorde onder de edelen, die graaf Floris V tot zijn
leenmannen wist te maken. Toen Heer Arent het slot te Vree-
land hardnekkig verdedigde tegen den bisschop, van wien zijn
broeder Gijsbrecht het in pandschap had, en wien de toen nog
magtige Heer van Amstel .t niet wilde teruggeven, vond graaf
Floris welkome gelegenheid, zijn diensten den kerkvorst aan te
bieden. Hij nam het slot na een langdurig beleg. Heer Arent
kwam in ’s graven gevangenis, en verkreeg zijn vrijheid niet
weer, dan onder voorwaarde dat hij zoowel de goederen, die
hij van het Sticht in leen hield, als zijne eigene goederen den
grave zou opdragen en ze van hem weer „ten regten leene”
zoude ontvangen. Zoo kreeg Holland regten op IJselstein, regten
, wel telkens betwist, maar toch op den duur gehandhaafd.
In den aanslag op graaf Floris was Arent van Amstel niet meer
betrokken, daar hij omstreeks 1291 overleden was, maar zijn
zoon en leenvolger Gijsbrecht werd van deelname aan den moord
beschuldigd. In de verwarring, die door Floris’ dood ontstond ,
zag bisschop Willem van Mechelen de kans schoon, om de verloren
goederen van IJselstein, evenals die van Amstel en Woerden
, weer aan het Sticht te brengen. Wolfert van Borselen trachtte
Heer Gijsbrecht, die IJselstein nog feitelijk bezat, tot een ver-
gelijk over te halen, maar deze koos, als maarschalk en dienstman
van Utrecht, openlijk de partij van den bisschop. Hubrecht
van Vianen verraste hem en bragt hem als gevangene op het
slot te Culemburg. Nu werd het- slot te IJselstein met groote
magt belegerd. Maar een trouwe dienaar van Heer Gijsbrecht had
een’ gijzelaar in zijn magt weten te krijgen, een zoontje van
Hubrecht van Vianen, en had het op IJselstein gebragt. Daar
voerde vrouw Baerte, Heer Otto s dochter van Heukelom, bij
afwezigheid van hären echtgenoot het bevel. Haar geschiedenis
is bekend. Ondanks bedreiging en belofte, ondanks feile bestor-
ming met alle middelen der toenmalige krijgskunst, ondanks ’t ge-
brek, dat binnen de muren begon te heerschen, hield de kloeke
burgtvrouw de verdediging vol. Eindelijk was de voorraad uit-
geput en bood zij de overgave aan, tegen lijfsbehoud van al de
hären, ’t Werd haar voor niet meer dan de helft der bezetting
toegestaan, en de knecht, die het kind had ontvoerd, moest in
elk geval worden overgeleverd. De nood dwong de harde voor-
waarden aan te nemenjjfom niet allen op te offeren. Toen het
slot was overgegaan, bleek dat maar zestien weerbare mannen
waren overgebleven. De overwinnaar was onverbiddelijk. De knecht
boette zijn trouw aan zijn’ Heer op het rad. De overigen werden
naar Dordt gevoerd, en de burgtvrouw moest er bij zijn,
toen zij over hun leven het lot trokken en acht hunner onmidde-
lijk onthalsd werden. Wolfert van Borselen ontving van graaf
Jan het gewonnen slot in eigendom, maar werd zelf kort daarop
vermoord. Ook graaf Jan stierf weldra, en Jan I I schonk de be-
zittingen van IJselstein aan zijn’ broeder Guy van Henegouwen,
onder voorwaarde, dat zij tot Holland moesten wederkeeren, als
hij stierf of een bisdom verkreeg. Dit was ’t geval, toen hij in
1301 bisschop van Utrecht werd. Zoo bleef IJselstein een leen
van Holland; maar Heer Gijsbrecht schijnt zieh de verwarring
van den Vlaamschen inval ten nutte gemaakt te hebben, om
zijn verloren goederen te herwinnen. Althans in 1304 treedt hij
met zijn kloeke gemalin weer als Heer en Vrouw van IJsel-
stein op. En in 1305 blijkt hij met graaf Willem I I I ten volle
verzoend. Daar was trouwens een huwelijk gesloten tusschen zijn’