gemaakt., maar het gansche landschap draagt nog de duidelijke
karaktertrekken, die aan dezen ouden toestand herinneren, in de
scherpe afscheiding van weiland en bösch. De straatweg volgt
aanvankelijk den uitersten rand van den Kennemergeest. Aan
afwisseling ontbreekt het dus vooreerst niet.
’t Belooft een heerlijke dag te zullen worden! Wel drijven
nog de nevelen van den morgen, wel worstelt de zon nog, om
heerschappij te verkrijgen en raakt zij met haar stralen de toppen
en de stammen der boomen nog niet aan. ’t Is buiten frisch en
koel; het lange gras in de weiden ligt nog gebogen onder den
last van den natten, witten daauw. Maar de uitslag van den
stnjd is toch met twijfelachtig meer! Hoog boven ons schemert
reeds het helder blaauw van den wolkeloozen hemel. Daar breekt
reeds een zonnestraal door. Nu schitteren de grashaimen als
k n sta l, nu blinkt de beukestam als zilver, nu komt er een
gloed over de donkere kruinen, en het doffe bruin wordt met
een tmt van purper gekleurd. | Zijn'nog maar oogenblikken,
gescheiden door lange tijdperken, waarin de nevelen weer schij-
nen te winnen, maar die oogenblikken worden talrijker, zij vol-
gen elkander spoediger op. En daar scheurt zieh het wolkgordijn:
m den vollen gloed van den prächtigen herfstmorgen baadt zieh
het rijke landschap. Ziet, daar treedt hij t e . voorschijn, de stellende
zon, „al s e en b r u i g om u i t zi jn s l a a p v e r t r e k ;
v r o l i j k al s e en h e l d r e n t hij h e t s t r i j d p e r k in ,” En
gelijk wel menigmaal in langverloopen eeuwen op dezen Kennemergeest
de zwermen der ligtgewapende. dorpers uiteenstoven
voor den onweerstaanbaren aanval der zwaar geharnaste ridders,
zoo vlieden de nevelen voor het aangezigt der magtige dagvorstim
Weldra verliezen wij het weiland, want wij naderen de plant-
soenen en bosschen van het landgoed Nijenburg. Onwelkom is
t ons n ie t, maar verzuim n ie t, vooraf nog eens terug te zien op
het treffend gezigt, dat de stad Alkmaar met haar ranke torens
u op den achtergrond te genieten geeft, eer het door het hout-
gewas aan ons oog wordt onttrokken. Wij hebben het grondge-
bied der stad niet meer ter zijde. De weg voert ons te midden
der eigendommen van Jhr. Mr. C. v a n F o o r e e s t . Zijn bosschen
staan voor den wandelaar open. Wie n ie t, zooals wij, den
straatweg houden w il, vindt er paden en wegen in overvloed, en
wie van Alkmaar Heilo bezoekt, kiest ligt althans eenmaal den weg
door den Hout en ’t zieh nagenoeg onmiddelijk daar aansluitend
bosch van Foreest. Voetgangers volgen doorgaans de beukenlaan,
die een half uur lang nevens den straatweg loopt. Alkmaar is
rijk bedeeld, zoo rijk , dat een minder begunstigde stad het haast
overdaad zou noemen, waar die straatweg zelf — de statige
iepenlaan, met zijn bosch- en vergezigten — reeds zooveel be-
koorlijks aanbiedt. Of nu de grond in dit bosch voor een’ natuur-
onderzoeker belangrijk is, kan ik u niet zeggen. Botanicus ben
ik n ie t; tot Inijn’ spijt weet ik niet meer van grasgewassen en
moesten, van varens en woekerplanten, dan ied er, die wel menigmaal
door de wondervolle schoonheid en de onuitputtelijke afwisseling
van die kinderen des wouds was getroffen; wilt gij er
iets meer van weten, zoo weet ik een uitnemenden gids in deze
streken; een’ botanicus, die u er veel van weet te verhalen, en
die u bovendien niet alleen voor u laat kijken op den grond,
maar u ook rondom u laat zien en te ru g , met een open oog voor
Kennemerlands heerlijke natuur en met een veelomvattende kennis
van Kennemerlands rijke geschiedenis.1 Ik voor mij wijs u alleen
die rei van majestueuze beuken, boven wier rijzige, hoog opge-
gesnoeide stammen de kroonen zieh in wijden omtrek uitbreiden,
alsof het ceders waren. Maar om andere redenen dan om zijn
houtgewas en zijn’ plantenschat heeft dit bosch immers voor ons
iets eigenaardigs. Stond dit bosch onzen H i l d e b r a n d niet voor
den geest, toen hij in zijn’ ’s Wi n t e r s b u i t e n die reeks van
meesterlijke tafereeltjes schilderde, en daaronder dat kostelijk
kabinetstukje, dat e e n h o u t v e i l i n g heet? Daar zag hij „op
Koppermaandag de boeren bij troepen door het bosch slungelen,
zieh langzaam verzamelend ter plaatse, waar de parken liggen en
1 P. W. v a n E e d e n : De o m s t r e k e n v a n A l k m a a r . A l b u m d e r
N a t u u r , 1872. Haarlem, A. C. Kruseman.