delijk dorp door een aantal landhuizen met hun plantsoenen
van heesters en bloemperken en opgaand hout, in allerlei vorm
en schakering. Een regt landelijk dorp is het met zijn boe-
renhoeven en arbeiderswoningen, längs den slingerenden straat-
weg onder het rijke lommer verscholen. En een merkwaardig
plekje blijft h e t, het overoude H e y l i c h l o e , h e t h e i l i g e
bo sch.
Een heilige plaats was het hier vermoedelijk reeds, voor dat in
den aanvang der 8ste eeuw de apostel der Friezen er het Christendom
bragt. Gij kent het verhaal, hoe Willebrord met de zijnen
door de vijandig gezinde heidenen ingesloten, gekweld door honger
en dorst, op zijn gebed hier een frissche bron zag ontspringen,
en hoe dit teeken de bevolking van Kennemerland won voor de
dienst van dien God, die zoo zigtbaar de Zijnen beschermde.
De historische kritiek wijst er o p , hoe de eerste evangeliepredi-
kers in deze landen bij voorkeur zieh ophielden bij zulke plaat-
sen, die door de heidenen als heilige plaatsen werden vereerd.
Door taalstudie gesteund, vindt zij in dezen omtrek, in de R u n k s-
p u t t e onder Oesden (Oesdom) en in A 1 c -m e r e (Alkmaar)
zulke overoude heiligdommen. Zij herinnert, hoe op dergelijke
van ouds gewijde plekken de christelijke kapellen en bedehuizen
werden gesticht en in den regel een christelijke legende het
hart des volks zijne oude eeredien3t moest doen vergeten en
aan de nieuwe gewennen moest. Wij kunnen er bijvoegen, dat
toch zeker ook zulk een mirakel niet altijd o p z e t t e l i j k werd
verdicht, vooral niet, waar het zulke wonderbaar ontstane putten
geldt. Was eens het vroeger bestaan er van vergeten, hoe lag
het dan voor de h and, dat het middeleeuwsch geloof er een’ bo-
vennatuurlijken oorsprong aan toekende; hoe ligt kon zelfs een
van Willebrords tijd- en togtgenooten, met het bestaan van de
bron onbekend, daarin het teeken eener goddelijke tusschen-
komst zien! Of wel, hoe moest onwillekeurig de dichtende sage
het frisch en krachtig opborrelend water begroeten als het zinne-
beeld van het levende water, dat hier door de verkondiging
van het Evangelie werd gebragt! — Te Heilo heeft, naar overoude
berigten, de groote Willebrord gepredikt op dien merk-
waardigen togt, die den loop volgde van den sints verdwenen
Rijnarm, naar het geenszins verwerpelijk gevoelen vansommigen,
Noordwaarts door Kennemerland stroomend, om zieh in zee te
störten bij Petten, waar thans nog de duinreeks is afgebroken
en de H o n d s b o s s c h e dijk de plaats van den ouden riviermond
inneemt, gelijk hij in zijn’ naam de herinnering aan een voor-
malig bosch bewaart. In die rigting liggen ook de vijf overoude
Willebrordsche kerken; te Vlaardingen, te Oestgeest, te Velzen,
te Heilo en te Petten. — Yan Engelschen bloede waren zij, van
hoog edelen bloede doorgaans, die kloeke mannen, die hier sints
de laatste helft der eeuw met hun Evangelieprediking optra-
den. Yan Ierland waren zij uitgegaan, van het e i l a n d d e r
h e i l i g e n , waar toen tal van kloosters de kweekplaatsen waren
van vroomheid en wetenschap, en zij kwamen in onze gewesten
niet als vreemdelingen; stamverwanten waren zij, onze taal spra-
ken zij. Immers, ook van hier uit waren de landverhuizers ge-
komen, die onder den naam van A n g e 1 e n het 'eiland der Britten
tot hun woonplaats hadden gekozen, en gelijk met name het
land-Priesch nog de grootste overeenkomst met het Engelsch
vertoont, zoo blijkt uit menig woord en uit menig plaatsnaam
door ons gansche vaderland de naauwe verwantschap tusschen
beide Volkeren. Tot stamverwanten kwam Willebrord met de
zijnen. Vonden zij er aanvankelijk tegenstand, straks vonden zij
gehoor, eerlang werden zij er als heiligen vereerd. Aan St. Willebrord
is de kerk van Heilo gewijd.
Ook van anderen strijd dan die met de wapenen des geestes
gevoerd werd, was Heilo en zijn omtrek wel menigmaal getuige.
Was Kennemer en West-Fries ook na verwant, vriendschap-
pelijk was de verhouding tusschen de broeders niet. Waar de
hooge geestgrond bij Alkmaar eindigde, daar begonnen de läge,
haast ontoegankelijke gewesten, door de West-Friezen bewoond.
’t Was wel lang reeds geieden, sints Plinius schreef, dat deze
landen tweemaal daags door de zee werden overstroomd en de
bevolking, buiten Staat om landbouw en veeteelt te beoefenen,