omringd, ligt de nette dorpskerk te midden van het begroeide
kerkhof, en daarnevens bet gemeentehuis van Opsterland. Een
weinig verder weer, aan de regterzijde, het witte Eijsingahuis,
met zijn hoog dak en zijn uitstekende schoorsteenen, voor eenige
jaren vergroot door een modern gebouw, waarin Jhr. T. Lyck-
lama a Nyeholt de merkwaardigheden had tentoongesteld, door
hem op zijn reizen in het Oosten verzameld. — Thans is de
verzameling, als ik mij niet vergis, te P a u , waar de eigenaar
zijn woonplaats heeft gevestigd. — Niet ver van daar is Lyck-
lama-state met zijn’ bloeijenden lusthof en zijn weelderige over-
plaats, terwijl links van den weg,, als ter afwisseling, een nieuw
huis zieh aan het einde van een kampje weiland vertoont, dit-
maal geen verblijf van edelen, maar een toevlngtsoord, door de
oude familie van Teyens voor een achttal arme weduwen gesticht.
Evenwijdig met de dorpsstraat loopt ter wederzijde een weg,
links door het uitgestrekte bosch van Fockens-state tusschen eiken-
lanen achter Lijndenstein, de kerk en de overplaats van Lycklama-
state heen, längs boerenerven, allen met hoog opgaand eikenhout
omringd. Bij den bouw van iedere hofstede werd van ouds her
het „hiern” , het erf, met eiken bepoot. Vandaar in dit deel van
Opsterland die rijkdom van kostbaar h o u t, dat in den regel reeds
op ongeveer twintig voeten van den grond zijn breede takken
begint uit te slaan en door zijn’ betrekkelijk lagen stam en groote
vlugt een’ eigenaardigen Stempel draagt. De achterweg regts, die
längs de plantsoenen van Lycklama-state en Eysinga-huis tot aan
de overplaats van Lijndenstein lo o p t, mist wel dit opgaand geboomte,
maar heeft daarentegen zijn eigene aantrekkelijkheid door
de vruchtbare velden en de sierlijk aangelegde tuinen, waarover
van dezen kant het oog kan weiden.
Beetsterzwaag is een dorp, dat met menig hooggeroemde
plaats in ’t Geldersche of Utrechtsche wedijveren kan. Maar wat
er gemist wordt, is l even. ’t Is er doodstil. Hier niet de ge-
zellige drukte van Zeist of Yelp, maar hier ook niet de leven-
digheid, die de naburige plaatsen, als Gorredijk en Dragten, aan
een belangrijke scheepvaart en een’ welvarenden boerenstand danken.
Behalve de f/heeren” en eenige dorpsautoriteiten, wonen te
Beetsterzwaag ambachtslieden en winkeliers. De boerderij heeft
er veel minder te beteekenen dan elders in den omtrek, en in
de groote bosschen gaat het groote werk van het groeijen en was-
sen in plegtige stilte voort, terwijl de arbeid der menschen er
betrekkelijk weinig gevorderd wordt. Land is er niet te koop.
De grond is in handen der groote eigenaars, en hun behooren
ook bijna zonder uitzondering de huizen van het dorp. Geen
stukje grond, geen huisje wordt er verhuurd, dan aan personen,
van wier gegoedheid men verzekerd is, of die tot de ,/heeren”
in eenige betrekking staan. Dat houdt armoede b uiten, maar ook
vooruitgang, den schaduw- en lichtkant van vrije ontwikkeling.
Even over de grenzen der gemeente, in de heide van Smallin-
gerland, verzamelt zieh, wat in dit deel van Opsterland geen
plaats kan vinden. Nevens de hutten der heibewoners verrijzen
er de kloeke hofsteden der boerenzonen, die land noodig heb-
ben en land ontginnen. In Smallingerland is de armentax buiten-
gewoon hoog, maar daar is ook krachtig leven; in Beesterzwaag
is geen gebrek en geen bloei, daar is rust. De staathuishoudkun-
dige vindt welligt in deze aan elkander grenzende en toch zoo
verschillende streiten de gegevens voor een belangrijke Studie.
Nu is ’t in Beetserzwaag niet zöö stil, of men ziet er wel
menschen, Friezen en Friezinnen, en nu wij reeds eenigen tijd
in Friesland zijn geweest, zou het vreemd zijn, als wij althans
niets van de Friezinnen zeiden. Dit hebben wij wel reeds opge-
merkt, dat lang niet alle vrouwen, die wij in de dorpen en op
de schepen bezig zagen, of die wij op hun klepperende muilen
längs den weg zagen voortstappen, overeenkwamen met het mo-
del der kermis-wafelkraam-friezinnen. Lang niet allen dragen in
het dagelijksch leven het welbekende oorijzer, nog veel minder
loopen overdag met de sierlijke kanten kap. Wel zijn de meesten
gekleed met het jak met langen schoot, maar de meer behoef-
tigen bepalen zieh tot den rok en den borstrok. Allen hebben
zwarte kousen en muilen. Wie het ijzer dragen, — bij de armen
is t van zilver, — dragen het op de zwarte muts, buiten wier
9*