kende wapen van Chatillon: het roode schild met drie palen van
vair en een gouden schildhoofd. De nxeeste bezittingen vervielen
aan de grafelijkheid, Go u d a werd daarvan voortaan niet meer
afgescheiden. — Want in den loop der tijden was ook hier, onder
de muren van ’t kasteel, een vlek ontstaan, dat allengs den
rang en de regten van een stad verkreeg. Op den bürgt waren
burggraven aangesteld; de eerste bekende is Nicolaas van Cats,
een aanzienlijk Zeeuwsch edelman, die ten onregte door oude
schrijvers onder de Heeren van Gouda is gerekend, al is ’t ook
mogelijk, dat hij in de verwarde dagen, toen het Hollandseh
gravenhuis was uitgestorven en dat van Avennes nog niet vast
op den nieuw verworven troon was gezeteld, een’ tijd lang zieh
als Heer beschouwd en gedragen heeft. Het slot was blijkbaar
klein en ouaanzienlijk, althans de graaf van Jllois vond, als hij
te Gouda kwam jagen en dobbelen, geen verblijf, voor hem en
zijn gevolg geschikt, en geen stalling genoeg voor zijn paarden.
Hij noodigde zieh zelven dan maar bij den pastoor te gast. Een
bouwmeester»uit ’s Hertogenbosch, Mr. Honderdmerct, bouwde
er van 1360 tot 1379 een groote zaal, met woning voor den
H e e r, niet kapel- en waarderobe to ren , met bijgebouweu en stallen
, met voorburgt en wachttorens, en de nog overige afbeeldingen
vertoonen een statig gebouw van tamelijk regelmatigen bouwtrant
en van een’ in onze gewesten niet alledaagschen stijl. Het was
günstig gelegen aan IJsel en Gouwe, ook aan de beide andere
zijden door breede grachten beschermd en verdedigd met sterke
muren en torens, waaronder een van zöö stevig metselwerk, dat
de slooper in 1808 klaagde, wel voor duizend gülden aan ge-
broken en beschadigd gereedschap verloren te hebben. Een deel
van dien toren bleef dan ook staan en maakt n u , met puin ge-
vuld, het voetstuk van den molen //het S l o t ” uit. Evenwel, de
sterkte van het slot werd door geen’ vijand ernstig op de proef
gesteld. Wel werd het een en andermaal door brand bedreigd en
gedeeltelijk beschadigd, maar d a n 1 was ’t , als de vlammen uit
de stad oversloegen naar de rieten spitsen van sommige torens
en naar de daken van biezen, die de stallen en schüren dekten,
en toen het in 1 5 7 7 — op een’ enkelen toren na — gesloopt
werd, viel het als offer van de vrees der Goudsche burgers, die
niet gaarne ten dienste van den vijand zulk een vaste sterkte in
hun nabijheid zagen. Sohijnt het vreemd, dat aan zulk een gra-
felijke woning torens en stallen nog met riet en stroo waren ge-
dekt, op het veel prächtiger en veel meer gebruikte slot, dät de
graven van Blois in Schoonhoven hadden, was het evenzeer het
geval, en zelfs in 1 5 5 2 , toen de St. Janskerk na den grooten
brand werd herbouwd, was ’t aanvankelijk het plan, haar met
zeven lagen riet te dekken. Die rieten daken, oudtijds zoo zeer
in zwang, hebben, in verband met de honten gevels, menig
middeleeuwsche stad den ondergang bereid! Ook Gouda, het
vlek, straks de ommuurde plaats, die allengs zieh onder de
muren van het slot had gevormd, deelde herhaaldelijk in dat
lot. Haar günstige ligging deed haar bloeijen door scheepvaart
en handel;' voorregten en Privilegien, aan haar kooplieden en
fabrikanten geschonken, vermeerderden haar’ welvaart, maar meer
dan eens grepen de vlammen verwoestend om zieh heen; tot
tweemaal toe werd haar statige St. Janskerk in de asch gelegd.
Haar slot huisvestte niet dikwijls haar’ rijken en magtigen H e e r,
maar nadat de heerlijkheid Gouda door het kinderloos overlijden
van graaf Guy van Blois tot de grafelijkheid was teruggekeerd,
verkreeg het eene bestemming, nederiger welligt naar eervoller
toch, dan een luisterrijk hofgezin in zijn muren te ontvaugen.
Zijn ligging in het midden des lands, de stevigheid zijner wallen
en torens, de natuurlijke sterkte der s ta d , die in weinig uren
door het water ongenaakbaar kon worden gemaakt, dedeii het
slot te Gouda verkiezen tot de plaats, waar de Charters en staats-
stukken werden bewaard. Daar- waren de kostbare perkamenten
en papieren veilig onder de hoede der kasteleins, die tot de meest
vertrouwden onder de edelen van Holland behoorden. En een
tijd lang was het kasteel de gevangenis van een’ man, die van
het toppunt van grootheid en rnagt tot de diepste vernedering
viel. De nog ten deele gespaarde toren wordt door de overleve-
ring „de Arkeltoren” genoemd, en bewaart de herinnering aan