Zonderling is het, dat de kerk geheel aan het begin — of,
als men w il, aan het einde, — der plaats is gebouwd. Wij
zouden die eer ongeveer in het midden der beböuwde kom verwachten.
Maar het was oorspronkelijk de slotkapel, die in 1224,
op verzoek van graaf Otto van Dalen en zijne gemalin, door bis-
schop Otto van der Lippe tot eene paroohiekerk verheven werd
„angesien hebbende verscheyden varlicheyt (gevaarlijkheid) van
Morass und Vennen tusschen Diepenheim en Marckeloe wesende,
sampt andere periculen de (die) eenen eerlicken Man mochten
toevallen.” Zoo werd Diepenheim onder zekere bepalingen ge-
scheiden van Markelo, waaronder het tot nog toe behoorde. Op
den dag der wijding van het kerkgebouw en het kerkhof werd
er een doode plegtig begraven, en graaf Otto’s zoon, Hendrik,
gedoopt. Hij zelf werd nog te Markelo ter aarde besteld in 1232,
maar zijn weduwe en zijn opvolgers rüsten te Diepenheim. De
grenzten der parochie werden tevens geregeld en bepaald. Daar-
toe zouden behooren „het casteel sampt het Voorstedeken und
alle huize ende hutten daarvoor gebout und onder het casteel
noch gebout, sullen worden; und het huys toe Donckerloe und
so ronds om van Donckerloe bes Westerflier, van Westerflier
bes Hogelaer, van Hogelaer bes Ageslaer, van Ageslaer bes aan
de Watermolle und also van de Molle wederkomend tot Donckerloe.”
De tegenwoordige kerkelijke gemeente strekt zieh even-
wel veel verder uit dan deze oude parochie, wier grensbepa-
ling vooral voor de kennis van den toenmaligen plaatselijken
toestand niet zonder belang is. De kerk, sedert haar stichting
nog meer dan eens vergroot, en door de zorg der Heeren van
Diepenheim en hare pastoors herhaaldelijk versierd en begiftigd,
werd in 1679 gansch nieuw gebouwd. Aan den predikant Wi l -
h e lmu s C h e v a l l e r e a u danken wij niet alleen eene rede ter
plegtige viering van het eerste eeuwgetijde dier kerkvernieuwing,
maar ook de hoogst belangrijke Bijlage tot zijn leerrede, d e
s t amc h r o n i j c k de s Hu i z e s Di e p e n h e im, tot dien tijd
als handschrift bewaard, die een’ schat van bijzonderheden be-
vat, gelijk in de rede zelve de geschiedenis der Diepenheimsche
gemeente, door ijverige bronnenstudie opgemaakt, eene aaniner-
kelijke. plaats bekleedt. Ten overvloede kan er uit blijken, dat
onze vaderen niet bang waren voor eene langte preek, want, na
aftrek der aanteekeningen, beslaat de feestelijke toespraak nog
ongeveer 90 bladzijden in 8°. Of de geachte spreker daarmede
zijne hoorders genoegen heeft gedaan, is ons verborgen. Stellig
heeft hij door de zorg, aan zijn werk besteed, een gewigtige
bijdrage geleverd tot de overigens weinig bekende geschiedenis
vau het Diepenheim der middeleeuwen. Altijd in de onderstel-
lin g , dat de stamkronijk echt is. Ik mag niet verzwijgen ,• dat ik
op een aantal uitdrukkingen en taalvormen stuitte, die wat nieu-
werwetsch klinken, hoewel die misschien zijn te verklären, als
het handschrift voor eene oude vertaling uit het latijn mag ge-
houden worden.
Een lange, breede laan van eiken leidt van den grindweg
naar het voornaamste der Diepenheimsche landgoederen, het reeds
genoemde N ij e n h u i s. Het boomgewas der laan is op zieh zelf
zoo opmerkelijk niet. De stammen munten noch door omvang,
noch door bijzondere fleurigheid uit. Het loof heeft geleden door
de rups, en tusschen de takken schuilt vrij wat dood hout. Niet-
temin maakt de statige allee met haar vierdubbele boomenrij
en het hooge bladerengewelf indruk. Het grootsche van den
a a n l e g d e breede rijweg met het voetpad aan wederzij, —
werkt er toe mede, maar aan den eik dankt toch de laan van
Nijenhuis bovenal haar indrukwekkende schoonheid, aan den eik,
die, ook bij zeer gewone afmeting, door de majesteit van zijn
vorm en zijn kleur de koning onzer boomen blijft. Niet altijd
had h e |; Nijenhuis dezen sierlijken hoofdtoegang tot het huis.
Een groot deel van het terrein behoorde tot de hazevathe Pe cke -
dam , die nu geheel verdwenen is. Tot in de eerste jaren dezer
eeuw stond dit huis op de plaats, waar nu niet ver van het
begin der laan eene boerenwoning lig t, door een deels nagenoeg
gedempte, deels met riet en waterplanten digt begroeide gracht
omgeven. Edelen uit de aanzienlijke geslachten de Ro d e van
H e e c k. e re n, va n Ke p p e l , S l o e t en van De d em bezaten