voor een der uitnemendste kunstgewroehten. En wonderlijk schoon
moet het geweest zijn, toen dit heerlijke glas boven het hoofd-
altaar schitterde, te midden der overige kunstwerken van het
koor en in "verband met al die sieraden van allerlei aard, die
de luisterrijke R. C. eeredienst in haar hoofdkerken pleegt zameu
te brengen. — Het glas daarnevens (No. 16) werd een jaar later
der kerke geschonken door een ander hooggeplaatst geestelijke van
Utrecht. Cornelis van Myerop, proost, aartsdiaken en kannunik
van de St. Salvatorskerk aldaar, liet het in 1556 eveneens door
Dirk Crabeth vervaardigen. J e z u s is er op voorgesteld, d oo-
p e n d e in d e J o r d a a n , terwijl Johannes’ discipelen tot hun’
. mepster komen, om zieh daarover te beklagen. Maar Johannes
antwoordt hun: hij mo e t w a s s e n , ik mo e t m i n d e r w o r den.
En de kanunnik van St. Salvator heeft èen geniale gedachte
gehad bij de opgave van dit onderwerp : g - de verheerlijking
van den meerdere dan Johannes en tegelijkertijd de grootheid
van den dooper, in zijn’ ootmoed doorstralend. Het onderste deel
van het kerkraam bevat de beeltenis van den schenker zelven.
De bidlessenaar, waarvoor hij knielt, draagt het wapen van het
huis, waaruit hij afstamde, het edele huis van Cuijck, een der
oudste én voornaamste der Nederlanden, dat in overouden tijd
het bewind over het graafschap Utrecht had gevoerd, voor dat
de bisschoppen het wereldlijk gezag voor zieh behouden hadden.
Voor hem zit de H. Maagd met het kind, van zonlicht om-
straald, en achter haar staat de H. Benedictus, met de zinnebeeiden
der wonderen, die aan hem worden toegeschreven.- Is
het geheele tafereel een voortreffelijk meesterwerk, boven alles
wordt Maria’s purperen rok en roode mantel om den gloed en
de harmonie der kleuren geroemd. — Aan de andere zijde van Eg-
monds glas (No. 14) staat de luisterrijke gift van een’ Luikschen
bisschop, een’ teig uit het jnarkgrafelijk huis van Bergen op
Zoom, den broeder van dien Jan van Bergen , die door de Verbünden
edelen met Montigny naar Spanje werd gezonden en daar
den dood vond. Is hij zelf e r , als naar gewoonte, op voorgesteld
met zijn adellijke kwartiereii, het hoofdonderwerp koos
hij evenzeer uit het leven van Johannes, als een wenk aan
de ruwe soldeniers zijner dagen, bespaaldelijk diens vermaning
aan de krijgslieden: d o e t n i em a n d o v e r l a s t a a n en ver-
g e n o e g t u me t u w e soldi j . Kan de keus van dit onderwerp
hem welligt doen kennen als een gematigd man, onder wiens
bestuur, niet enkel door zijn zwakheid en zijn vrees voor de
stedelijke regering, de geloofsVervolging in zijn bisdom weinig
beteekende? Of is in die keuze de invloed merkbaar van zijn’
schranderen en gematigden broeder, die alleen door zijn ontij-
digen dood werd verhinderd, in onze geschiedenis de plaats in
te nemen, waarop zijn karakter en groote bekwaamheid hem
regt gaf? Maar ook, vermoedelijk als tegenhanger, als protest
tegen de zeer anti-clericale burgers van Luik, ter herinnering,
dat men het den verdedigers der godsdienst niet aan het noodige
moest laten ontbreken, liet hij boven dit tafereel koning' David
schilderen, t e r w i j l hij e e n i g e z i jner m a n n e n t o t N a b a l
z e n d t om brood. Het stuk, uitmunteDd door rijkdom van
compositie, heeft weinig door tijd en weer geleden en toont als
zoodanig het werk van den schilder, Dirk Crabeth, in den vollen
glans zijner schoonheid. Het werd voltooid in 1557.
Maar nog voor dat dit glas van den Luikschen kerkvorst het
hooge koor had verrijkt, nog in 1566, waren reeds twee anderen
aangebragt. Wouter van Beylaer, commandeur der Johanniter-
ridders te Utrecht, had zieh gehaast, den patroon zijner ridderlijke
orde te huldigen door een glas, waarop de Dooper wordt voorgesteld,
H e r o d e s b e s t r a f f e n d e . De mo e d van den prediker
trof het hart van den ridderlijken gever; lag er welligt ook de wensch
niet in opgesloten, dat een andere Johannes mögt getuigen tegen de
zedeloosheid der vorsten en grooten van zijnen tijd? Dit glas (No. 17)
is het werk van een’ onbekenden Antwerpschen schilder, en men
verhaalt, dat h ij, toen hij het reeds door Crabeth geleverde zag,
heeft uitgeroepen: //zijn h i e r z u l k e me e s t e r s , da n be-
h o e f t me n ons in A n tw e r p e n n i e t te z oe ke n ! ” en dat hij
vertrok, zonder van den maaltijd gebruik te maken, dien Burge-
meesters den kunstenaars aanboden. Het andere glas, nog in 1566