Keizer ook die van Ahaus ontving. Hij moet vóór het midden
der 12de eeuw hebben geleefd en liet bij zijn dood aan een’
zijner zonen Ahaus, aan een’ ander, W o l b e r t , Diepenheim na.
Deze Wolbert, die een’ erfelijken twist met zijn’ nabuür te Goor
had weten te eindigen, door Gisela, des Heeren dochter van Goor,
te huwen, was de laatste van zijn stam. Zijne dochter R e q u i n a
bragt de bezitting in een ander geslacht door haar huwelijk
met Hendrik, die den titel van g r a a f van Dalen voerde.
De hof en de heerlijkheid Dalen, nabij Coevorden gelegen,
schijnt nooit van veel beteekenis te zijn geweest. Uit wat hoofde
het den naam van g r a a f s c h a p droeg, sehijnt mede tot de
nog niet opgeloste vragen te behooren. Wèl waren de Heeren
van Dalen van grafelijken bloede. Jolanda, dochter van graaf
Gerhard van Gelder, bragt omtrent 1107 de graafschappen Do-
deweerd en Dalen teil huwelijk mede aan Boudewijn van Viaanderen.
Hun tweede zoon, Gerhard, erfde Dalen als een bijzon-
dere heerlijkheid, waaraan hij zijn’ naam ontleende. Uit zijn
huwelijk met Sofia, gravin van Ravensberg, sproot o. a. Heer
H e n d r i k , die vóór 1180 de erfdochter van Diepenheim huwde.
Hij was een rijk man, wien vele goederen en heerlijkheden in
Westfalen en Gelderland toekwamen , en die te Diepenheim het
slot bouwde, of, volgens de stamkronijk, het daar reeds be-
staande kasteel versterkte. Gedurende den loop der 13ie eeuw
bleven de graven van Dalen Diepenheim bezitten. Otto , Hendrik I I ,
Otto I I en Willem worden achtereenvolgens als Heeren ge-
noemd. Aanzienlijke huwelijksverbindtenissen sloten zij, en onder
de edelste geslachten komen zij in de oorkonden voor. Maar in
’t begin der 14de eeuw stierf het geslacht in de mannelijke li-
nie uit. Heer Willem had maar ééne dochter nagelaten, Cune-
g o n d e , die eerst Otto, graaf van Tekelenburg, en na diens
overlijden, Willem van Cuyck, Heer van Boxtel, huwde. Ten
jare 1331 verkochten zij het graafschap Dalen en de heerschap
Diepenheim aan Johan van Diest, bisscliop van Utrecht. Het
wapen der gemeente — drie beerenklaanwen van azuur op goud —
schijnt nog de herinnering te bewaren aan dit aloud geslacht
der graven van Dalen„ die, blijkens een nog bestaand ridder-
zegel van Hendrik I I , zes leeuwenklaauwen in hun wapen voerden.
Het schijnt dat de Diepenheimsche Heeren voor het Sticht lästige
en gevaarlijke naburen waren, en de vijf Utrechtsche kerken
hielpen den bisschop dan ook gaarne, de benoodigde gelden
bijeen te brengen. Het grondgebied van den kerkvorst werd
door dien aankoop in 1331 niet alleen belangrijk uitgebreid,
maar het ontving ook een’ veel beteren zamenhang. Want reeds
sints 1248 behöorde het graafschap Goor aan den bisschoppelijken
stoel, en toen nu Jan van Diest, nevens Diepenheim, ook Enschede
kocht, had hij geheel Twenthe onder zijn bestuur veree-
nigd. Ook het verband der bezittingen in Drenthe werd aan-
merkelijk verbeterd, nu het graafschap Dalen er bij was ge-
trokken.
Maar de uitkomst beantwoordde niet aan de verwachting, al-
thans niet wat Diepenheim betreft. Bisschop Jan van Arkel had
de bewaring van het huis aldaar opgedragen aan Frederik van
der Eeze, maar deze bragt zulke hooge oorlogskosten en voor-
schotten in rekening, dat de heerlijkheid reeds in 1348 moest
worden verpand. De nieuwe pandheer, Reinoud van Brederode,
maakte het zijn’ Stichtschen naburen zöo lästig, dat bisschop
Floris van Wevelinkhoven zieh haastte, het pandschap af te los-
sen. De drie Overijselsche hoofdsteden namen gaarne, ieder voor
een vierde deel, het bezorgen van drie vierden der gelden op
zieh, maar daar mögt dan ook geen kastelein op het huis worden
aangesteld, dan met hun goedvinden, en de benoemde slot-
voogd riioest hun evenzeer als den bisschop, den eed van ge-
trouwheid doen. Onder een reeks van slotvoogden bleef nu werkelijk
het kasteel geruimen tijd een voormuur tegen Gelderland. Maar
meer dan eens had het een’ harden strijd door te staan. In 1504
werd het door de Gelderschen genomen en bij verdrag terugge-
geven. In 1510 noginaals bemagtigd, werd het na een bloedige
bestorming hernomen. In 1521 maakte hertog Karel van Gelder
zieh er ten derden male meester van, en nu behield hij het bij
het vredesverdrag in 1524, om het te behouden zoolang hij
23*