beeldingen is de gelijkenis niet groot meer, en gingen de broe-
ders indertijd zöö naauwgezet te werk, dan mag hun stichting
wel vrij wat veranderd zijn in den loop der eeuwen. — Op den
anderen hoek van het naauwe steegje ligt het weeshuis, dat
niets bijzonders heeft. Een paar weezen in kostuum zijn boven
de hoofddeur in steen gehouwen. ’t Gebouw schijnt te klein
voor de behoefte, altbans de jongsten zijn in het voormalig pro-
veniershnis aan de Gouwe gehnisvest. Ongemerkt hebben wij
den wandelstaf weer opgenomen, en tegenover het weeshuis zien
wij een’ grooten muur, met een geestig poortje versierd. De
steen boven den ingang vertoont eenige aardige oude mannetjes
met het onderschrift „ t emp o r a l a b u n t u r ” (de tijden gaan
voorbij), en de kroonlijst verkondigt „ S p a r t am n a c t i ” (wij
zijn te Sparta aangekomen). Twee oudjes daarboven houden het
Goudsche wapen, en een gevelsteen vermeldt het jaartal 1614
als den tijd, waarin dit keurig werk daär werd geplaatst. Jammer
, dat de dienaresse der nieuwerwetsche verlichting, een
prozaische gaslantaren, het geheel half bedekt en meer dan half
bederft. In dit gesticht, welks vriendelijke witte zijgevel wij
reeds van onze bank uit het plantsoen hadden gezien, brengen
eenige ouden van dagen een’ kalmen levensavond door, ’t Is
ook inwendig vrolijk en gezellig. Ruime zalen voor den maaltijd
en voor het verkeer, een groote binnenplaats, als tuin aange-
legd, overvloed van licht, nette kamers, moeten ’t hier een
begeerlijk verblijf maken, voor wie op zijn’ ouden dag nog wat
gezond van ligchaam en ziel mag zijn. Nu het steegje tusschen
weeshuis en armenkantoor ingeslagen; hooge, bijna blinde mu-
ren regts en links; mooi is het niet; gelukkig is ’t ook niet
lang. Het brengt ons op' den G r o e n e n w e g , waar gij even-
wel niets moet zoeken, dat op groen gelijkt. Integendeel, gij
vindt regts van de straat, die dezen „groenen weg” doorsnijdt,
een nieuw gebouw met een’ hoogen m u u r, links een oud gebouw
met verweloozen gevel. Het eerste is tegenwoordig ook een stads-
armenschool. Treft gij het n u , dat gij een’ schamelen vertegen-
woordiger der „spes patriae” hoort zeggen: „ik ga naar de ge