het vervallen slot, aan een’ afstammeling uit een’ zijtak van Triet
oude geslacht, G é r a r d van E gmo n d van d e n N i j e n b u r g .
In deze familie bleef h e t, totdat het door eene erfdochter aan
de P o r e e s t e n kwam. J a c o b a van F o r e e s t huwde in 1793
met den Heer S. J. T. T in n e. Diens tweede vrouw, Ma r i a
Eva T i n n e—G r e g o r y , kocht de ambachtsheerlijkheid der
Egmonden en Rinnegom en bezat ze,, totdat zij in 1862 op haar
buitengoed Marienstein te Heilo in hoogen ouderdom overleed.
Onder deze verschillende eigenaars bleef het slot onbewoond,
maar Jonkh. Johan Egidius van Egmond liet in 1744 twee ronde
torens van de voorpoort opmetselen en met spitsen en windva-
nen voorzien. Een hooge, vierkante toren van den voorhof werd
°°k in goeden Staat onderhouden, omdat daarin de klok en het
uurwerk der gemeente was geplaatst. Zoo maakte het slot nog
eenige vertooning, met de zware muren, die van het hoofdge-
bouw en van den Sterken hoofdtoren nog over waren. Maar in
1798 werd dit alles aan sloopers verkocht en weggeruimd, be-
halve de klokketoren, die gespaard moest blijven. Maria Eva
Tinne weigerde in 1832, langer dit gebouw te onderhouden. Zij
liet het halverwege afbreken, de gemeente bragt klok- en uurwerk
in het kerktorentje over, en het overschot van het slot der
Egmonds werd in 1836 nagenoeg geheel opgeruimd. Thans staat
er nog een klein en weinigbeteekenend muurbrok in de drassige
weide, door een smalle sloot van het kerkhof gescheiden.
Maar wat prächtig gesticht eens hier zijn trotsche m u ren , zijn
puntige gevels, zijn hooge torens uit den ruimen vijver, die ’t
omringde, verhief, daarvan spreken nog de afbeeldingen van het
slot in welstand en in ru'ine. Zij vergunnen ons, ons in de ver-
beelding iets meer dan drie eeuwen terug te verplaatsen, voor
dat de noodlottige brand er gewoed en het heerlijk kasteel in
een’ geblakerden puinhopp • verkeerd had Ten N. der kerk —
toen nog de oude slotkapel — leidt ons een weg van de groote
heirbaan naar den buitensten voorhof. Wij treden de ophaalbrug
over, het poortgewelf onder den hoogen gekanteelden buitenmuur
door, en wij zijn op een ruim plein, waar de woningen der
lagere dienaars, waar de paardenstallen en hondenhokken staan,
waar vroeger ook wel de valkenhuizen werden gevonden. Daar
rooken de schoorsteenen van bakkerij en smidse, daar vinden de
timmerlieden en de zadelmakers van het slot hun werkplaats.
Ter regterhand hebben wij den hoofdingang. „Een kasteel op zieh
zelf” , mag wel het zware gebouw worden genoemd, dat aan de
overzijde der binnengracht oprijst, het sterke poorthuis met zijn
viertal stevige ronde torens, die den doorgang tot den voorburgt
verdedigen eri waar de wapenknechten wonen. De voorburgt
zelf is een langwerpig vierkant plein, aan drie "zijden bebouwd,
ter linkerkant, waar het eigenlijke slot lig t, open. Hier zijn de
vertrekken voor den rentmeester, de raden, den schrijver en de ver-
dere hoogere dienaren van den graaf. De vierkante to re n , waar-
van nu nog een stuksken over is, springt ver voor den buitenmuur
uit. Een ronde toren beschermt den Z. hoek van den voorburgt.
Van hier leidt ons een vaste brug naar het hoofdgebouw,
dat bovendien door een’ steenen beer met bogen over de slot-
gracht aan het plein is verbonden. De grafelijke woning zelve
is om een binnenplein gebouwd. Regt voor ons ligt de groote
zaal, met de familieportretten der Egmqnds, aan den zuidkant
door twee ronde torens met spitse kappen gedekt. De linker-
vleugel wordt gevormd door een gebouw, dat evenzeer ten dienste
van het gezin is bestemd; de regtervleugel door den zwaren Vierkanten
hoofdtoren, met zijn dikke muren, zijn’ gekanteelden
omgang en zijn leijen dak, dat alle overige slotgebouwen be-
heerseht. In dezen staat schijnt zieh het kasteel van Egmond te
hebben vertoond, sints het in 1321 door Heer Jan I was her-
bouwd. Latere eigenaars zullen ’t wel gedurig h ersteld, vernieuwd,
versierd hebben, maar van een verwoesting lezen wij niet meer,
sedert het oude slot in 1315 door de West-Friezen verbrand
werd. En een waardige woonstede was het voor het doorluchtig
geslacht, dat wel niet, zooals gedienstige kronijkschrijvers fabel-
den, uit de Friesche koningen zijn’ oorsprong nam, dat evenmin
reeds lang vöor dat Dirk I zoogenaamd het graafschap Holland
ontving, hier het landsheerlijk gezag had gevoerd, maar dat althans