ook reeds op het Weldam, en vandaar naar het Station te Goor
is de afstand niet groot. Daar vinden wij den spoortrein weder
en daar eindigen wij onze wandeling, die ons een klein landstadje
te zien gaf, met een niet onbelangrijke geschiedenis, door een’
kring van oud-adellijke landgoederen omgeven, waar nog menig
her innering aan vroegere toestanden overbleef. En als wij van
verre weer het torentje zien nitsteken boven ’t geboomte, terwijl
wij ’t voorbijvliegen in pijlsnelle v aa rt, dan hoop ik , dat gij niet
gansch onvoldaan het antwoord kunt geven op de vraag: w a t
d a a r in D i e p e n h e im t e z i en is.
A A N T E E K E N I N 6 E N .
Ten opzigte van een groot deel van Overijsel ontbreken de hooggewaar-
deerde bouwstoffen, die d e T e g e n v . S t a a t d e r Ye r . N e d e r l . voor de
andere provincißn aanbiedt. Het is bekend, dat O v e r i j s e l onvoltooid bleef,
door den dood van den uitstekenden geleerde, wien de bewerking van d it gewest
was opgedragen. Zoo missen wij ook de afbeeldingen der 0 verijselscbe
kasteelen en havezatben. Yan velen schijnen de teekeningen gereed te zijn
geweest. Ik beb sommigen daarvan onder de oogen gebad, en in de verzame-
ling op bet gemeentearcbief te Rotterdam bemsten enkelen, die, voor zoo-
ver ik weet, nooit zijn nitgegeven. Jamme r, dat in ons kleine land de kosten
der nitgave veel te boog zonden zijn, om ze meer algemeen bekend te maken.
Yan de bnizen, in deze afievering opgenomen, waren mij geen afbeeldingen
in teekening of drak bekend; aan de benscbbeid van den Heer C. M. E.
Obreen albier dank ik sedert ko rt twee scboone teekeningen van Weldam,
door de Haan. Yan bet in 1656 gebonwde bnis Peckedam bestaat eene af-
beelding van Vingbooms (v. Doorninck, G e s l a c h t . A a n t . blz. 187.)
Het a rtik e l, d a t v. d. Aa in het* A a r d r i j k s k u n d i g W o o r d e n b o e k
v a n N e d e r l a n d over Diepenbeim geeft, is blijkbaar met zaakkennis ge-
sebreven. Ook omtrent de kerkelijke zaken en de geschiedenis der invoering
van de Hervorming in Diepenbeim geeft bet belangrijke bijzonderheden.
De boofdbron blijft to t nog toe de leerrede van Wilbelmns Chevallerean:
H e t e e r s t e e e u w g e t i j v a n D i e p e n b e im s k e r k v e r n i e u -
w i n g (Deventer, bij Lucas Leemborst, 1779.). Yan Jb r. Mr. G. J . C. Scbim-
melpenninck ontving ik een exemplaar ten gebm ik e , nevens een aantal andere
mondelinge en schriftelijke mededeeelingen, waarvan ik dankbaar gebmik
beb gemaakt, gelijk ook van inlicbtingen van Ds. W. Aalbers, vroeger pre-
dikant te Diepenbeim, tbans te Bnitenpost. Yan waar bet bandscbrift der
S t am - c h r o n i j c k e d e s H u i s e s D i e p e n b e im afkomstig~was en waar
bet tegenwoordig b e ru st, beb ik n ie t kunnen ontdekken. Vermoedelijk is bet
op de bavezatbe Scboonbeten te zoeken, die nog in bet bezit der Bentincks i s .
De stamkronijk heeft to t opscbrift: A ls B e r n a r d u s g e n a n t d e e e r s
t e V o e r t s v am Gu i d e v a n D a e l e n , en begint met de vermelding, boe
Bernardus twee zonen h a d , boe een d a a rv an , L epbardus, bem als Heer van
Abuis opvolgde, boe Lepbardus’ zoon, Johannes, »in het la n t toe Meiseben”
is omgekomen en de heerlijkheid aan zijn zuster Aleida kwam, die Otto van
Horstmar huwde en moeder was van Bernhardt van H orstmar, »ein frommer
Krijgsman.” (Hij viel in den slag bij Ane in 1227, met den bisschop
van Utrecht en menig ander wakker edelman.). Yerder behandelt de kronijk
de gescbiedenis der Diep'enheimsche Heeren en van de eerste pastoors der
kerk na de scheiding van Markelo. Een p a a r bisschoppelijke Charters zijn er-
in opgenomen. Eenige opmerkingen en verbeteringen in b e t Latijn zijn door
een andere band er achter gevoegd.
Bebalve Chevallereau gebruikte ik de opgaven, hier en daar in den Over-
ijselschen Almanak verspreid, d e G e s l a c h t k u n d i g e a a n t e e k e n i n g e n
t e n a a n z i e n d e r g e c o m m i t t e r d e n t e n l a n d d a g e v a n Ov e r i j s e l
enz. door Mr. J . van Doorninck, den i n v e n t a r i s v a n b e t D e v e n t e r
a r c h i e f en bet T i j d r e k e n k u n d i g R e g i s t e r op b e t P r o v . a r c h i e f
v a n Ov e r i j s e l . Over de graven van Dalen is een en ander te vinden bij
van Spaen, I n l e i d i n g t o t d e b i s t , v a n G e l d e r l a n d H I blz. 379 e. v.
Bisschop Erederik van Blankenheim noemt zieh nog: g r a v e v a n Go o r
e n Da l e n .
De lijst der amptlieden of drosten van Diepenbeim, die Chevallereau op
blz. 46 e. v. in de aanteekeningen geeft, is, volgens bescheiden op bet Deventer
arebief, aan te vullen met Herman van Keppel, kastelein en ambt-
ma n , . . . 1421. Roelof van den Hondenberg. . . 1435, terwijl Godert van
Scboonebeek (Scboenbeke), die bij onder de drosten p la a ts t, maar met wien
b ij, te re g t, niet goed weg weet, in 1378 kastelein en $rost was wegens
den pandbeer Reijnoud van Brederode, met ren ten , heerlijkheden en geregten
, boog en la a g , en wien hij belooft, bet huis en de heerlijkheid aan niemand
te zullen overgeven, vöördat Reijnoud ontvangen bad 1250 goede oude
Schilden. In 1344 was Otto van Bylant ambtman (Ti jd r e k . r e g . blz. 100.)
De gift op blz. 353 genoemd, betrof bet graafschap in Hameland, waarvan