zeggen. Ziet to e , wat gij doet, die het vuurtje stookt! Uwe
courant moet er van leven, uwe abonnes lezen gaarne alle
schandalen van de tegenpartij, de partijzucht hoort het gaarne
dag aan dag, dat de geestverwanten louter engelen zijn en de
anderen uit de booze. Maar ons vaderland is ons meer waard
dan de bloei van uw blad. En gij, heeren van de pers, gij, ge-
volmagtigde ministers van de „koningin der aarde” , g ij, die da-
gelijks door duizenden gehoord en geloofd wordt, ziet toe,
wat gij doet. Wie den wind zaait, zal stormen oogsten. Gij hebt
het woord gevonden, dat den boozen geest oproept om u te
dienen; gij kent welligt het woord niet, waarmee gij hem kunt
bezweeren, als hij u meester wordt!
In Belgie slaan zij elkander reeds met stokken op het hoofd,
daar begint het zaad al te rijpen. Laat de voorpoort van den
Hove van Holland nog maar wat staan; zij heeft nog wel iets
te zeggen aan de kinderen van dit geslacht. En niet het eenige,
noch het grootste gevaar voor de burgerij is gedrang in de kermis-
week! — • Maar wij dalen af, wij staan nog voor het kasteel
te Woerden, maar half tevreden, dat een barmhartige hand een
paar leelijke maar leerrijke bladzijden uit het boek onzer ont-
wikkelingsgeschiedenis heeft digtgepakt.
Ook de k o n i n g s t r a p is er n o g , waarmede koning Karel
uit zijn jacht naar ’t kasteel ging. En de Rijn zelf is er ook
n o g , al zoudt gij welligt in dit watertje tusschen gemetselde
wallen den grootvorst van Europa’s stroomen niet herkennen.
Toch is hij h e t, maar kalm geworden als de Hollandsche leeuw,
slaperig als de Hollandsche maagd; en al is ’t hem, sints Bismarck
de geographie van Duitschland aanmerkelijk vereenvoudigde
en von Moltke de groote natie van den Duitschen Rijn terugwierp,
niet meer gegeven „de wereld te splitsen in koningrijken” , als
van ouds vervult hij nog getrouw de bescheiden ta ak , van
Woerden te splitsen in twee nagenoeg gelijke deelen.