dien duurgewonnen grond liefheeft met al de liefde zijner ziel,
verdedigt, als het noodig is, met zijn’ laatsten droppel bloed.
Hier vinden wij nog menig spoor van wat ons Vaderland is
geweest, hier zien wij menig blijk van wat het is geworden.
Hier staan wel grond en geschiedenis in naauwe betrekking.
’t Was een herfstdag, toen wij aan ’t station Beverwijk den
trein verlieten. Geen herfstdag, zooajs Hofdijk zingt:
Wanneer het najaar ’t woud. penseeltv
De blaadren bruint en roodt eii geeit;
Geen zangen door de twijgen klinken,
Dan ’t klaaggeluid van raees en vinken ;
De mistdrop aan de takken kleeft,
En längs de geele grashalm beeft,
Als tränen van de scheidingsmarte,
Gevloeid uit de oogen der natuur:
0 ! — dan dat stil en zwijgend u u r,
Als alles, tot de verste verte,
In kalme rnste nederknielt,
Alsof de Schepping Sabbath hield!
Als ’t een Sabbath was, dan mögt het wel een heksensabbath
wezen! Daarom was het niet minder in overeenstemming met
het doel van den togt. Des morgens had het geregend, een. som-
bere nevel had alles bedekt, later was de wind opgestoken en
allengs tot een’ flinken bries aangewakkerd. De wind verstrooide
de nevelen en hield het droog; maar wat gierde het door de
bosschen, wat kraakten de dorre takken, wat bogen zieh de
trotsche kruinen, als de storm ze beetpakte en schudde! Wat
vlogen de digte wolkgevaarten door het luchtruim en hun don-
kere schaduwen over den grond, wat tintelde het licht op de
stammen, waar zij voorbij waren gejaagd, terwijl anderen plot-
seling kleur en gloed verloren. Hoe trilden de grashaimen en
hoe golfde het riet als een groene zee. Hoezee voor den lustigen
wind! ’t Is een genot, er mee te worstelen en met volle teugen
de levenslucht en de levenskracht intedrinken op de opene
vlakte, waar hij voor ’t oogenblik heer en meester is. Een vro-
lijke meester! Niet de geniepige noordenwind, die u knijpt en
knorrig maakt, — de bolle, gulle zuidwester, die meer buldert
dan kwaad doet. Daar is poezij in dien gierenden stormwind.
Dan zagen onze voorvaderen de stormgeesten rijden op hun
reuzenpaarden. Dan hoorden zij ’t gejuich van den wilden jagt-
stoet, die over de velden en door de wouden voer in dollen
galop. Wi j , hun meer wetenschappelijk ontwikkelde en meer
prozaische kinderen, zien en hooren het leven der natuur niet
meer, ons is zij niet meer de bezielde, als zelfbewuste schepping.
Maar op zulk een’ d ag , j a , dan begrijpen wij ’t eenigszins, hoe
de kinderlijke verbeelding der oude Volkeren, die zooveel meer in
en met de natuur leefden, de gansche natuur in alles met leven
vervuld zag.
In één woord, het woei hard en gelukkig hield de wind het
droog, zoodat de paraplui alleen als wandelstok dienst behoefde
te doen.
Onmiddelijk tegenover het stationsgebouw en palende aan de
eerste huizen van Beverwijk ligt de buitenplaats Akerendam, die
nog het oude huis en de beide koepels aan den weg behield,
maar er niet bij verloor, dat zij den hoogen muur en de stevige
poort voor een luchtiger ijzeren hek heeft verwisseld, en daarne-
vens, naar den kant van Haarlem, het vriendelijk Scheibeek met
zijn schoone waterpartij, Onze togt gaat heden niet in die rigting,
maar zooveel haast Inaken wij niet, of wij kunnen wel even een’
blik werpen op de plaats, waar, naar de overlevering, Vondel
zijn Palamedes heeft gedieht, terwijl hij de gastvrijheid genoot
van zijn vriend Laurens Baeck, wien Scheibeek toen behoorde.
Naast het buitengoed loopt een zandweg, die ons naar het ka-
naal door H o l l a n d op zi jn Sma l s t zou voeren en daartoe