Maar daarom is ’t eigenlijk den knecht niet te doen. Een der gast-
heeren, geen vreemdeling, begrijpt. hem beter. Een borreltje wordt
mgeschonken, dat de schipper en zijn helper zieh wel laten sma-
ken. „Den toren van Garijp zien” is een van de tallooze uitdruk-
kingen, waarvan het volk zieh bedient, om te verklären, dat zij
wel trek hebben in een kleine hartsterking. Intusschen is het schip
een plaats genaderd, waar veel „baarzewier” ligt. Dat belooft een
goeden buit. Het anker wordt uitgeworpen en alles tot de visch-
vangst in gereedheid gebragt. Niet allen zijn evenwel meer aan
boord. De echte liefhebbers hebben reeds vroeger het schip ver-
laten, om in kleine roei- en zeilschuitjes hun geluk op eigen ge-
legenheid en met meer ernst te beproeven. Hier vischt men in ge-
zelschap, met het oog op eigen dobber, toch deelnemend in el-
kanders fortuin, in gespannen verwachting het gewigtig oogenblik
verbeidend, waarop de eerste visch zieh zal laten verschalken. Daar
klinkt het luid en blijde: „bijt” . De hengel wordt omhoog gesla-
g en , een „woudfamke” spartelt aan den verraderlijken haak. ’t Is
een visch met dikken rng, die zijn’ naam draagt, omdat hij ge-
zegd wordt, aan den rüg der Eriesche famkes te herinneren. Nu
zien allen den toren van Garijp! Of liever, zij behoeven dien niet
meer te zien. De eerste visch moet bedronken worden, en hij
wordt ook bedronken. De visscherij gaat verder haar gang, met
meer of minder goed geluk. De een ergert zieh over de voor-
zigt.igKS|nl. van het voomtje, dat zoo lang en zoo dikwijls aan den
worm zuigt, zonder dat de haak het nog vat. De ander heeft
beet; ‘t is ditmaal een blei, die den haak een eind ver met zieh
meesleept. Daar heeft er een een’ baars, die goed toebeet en ter-
stond onderdook. — Is hier de fortuin beproefd, dan wordt weer
eens een andere plaats gezöcht. Bij een „polle” wordt het schip
aangelegd, en ’t gezelschap verdeelt zieh over het läge, met gras
en biezen begroeide eilandje, steeds visschend met afwisselend
geluk.- Af en toe komen ook de bootjes met de overige togtge-
nooten aan. Van weerskanten wordt verslag gedaan, de vangst
vergeleken, de visch bij elkander gevoegd, en het schip wordt
weer opgezocht. t Is allengs twee uur geworden en het eerste
AAN DEN FEESTDISCH. 153
deel van ’t programma is afgespeeld. Het visschen is afgeloopen,
de vischpartij zal aanvangen. Het doel van den togt is de een-
zame herberg aan de Hooidammen. Daar is de maaltijd besteld.
De vrolijke, levenslustige gasten scharen zieh om den feestelijken
disch. De gevarrgen visch bereikt zijn bestemming, en dewaardin
heeft wel gezorgd, dot er geen gebrek zou zijn, al was ook de
vangst wat schraal geweest. Tulbanden en Friesche „bofferts” vol
krenten, uit den meegenomen voorraad opgedragen, vormen het
voedzaam nagerecht. En dat de visch ook zwemmen moet, spreekt
van zelf. Alleen, gevangen en gekookte visch zwemt niet meer
in water; deze vindt zijn element in wat mede uit den welge-
vulden korf is gekomen. ’t Gaat er vrolijk en levendig to e ,m a a r
ook de strengste zedemeester zou geen kwaad kunnen vinden in de
gulle scherts en het jolig gezang. En als de eischen der maag zijn
bevredigd, dan gaat het weer naar buiten. Hardnekkige visschers
nemen den hengel weer op; minder onverzadelijke liefhebbers
plassen met gelijkgezinde liefhebsters in roeischuitjes om. Anderen
blijven aan land en groepen gezellig bijeen, pratend over het
prettige dagje of over wat anders in het hart en in den mond is.
Kalm en vol vrede daalt de avond over de ruime, haast onafzien-
bare vlakte, waar het läge land onmerkbaar ineenvloeit met het
water vol vlotgras en biezen. Daar voor ons rijst de toren van
Oudega eenzaam en statig omhoog, wat verder de spits van het
afgelegen Eernewoude, en boven dat alles weift zieh de hemel >
waar als een zee van licht uit straalt, terwijl de zon ter kimme
neigt, ’t Is zoo vreemd, hier te denken aan de woelende wereld,
met haar drukke koopsteden, met haar vorstenhoven, haar thea-
te rs , haar winkels, haar stoomfabrieken en spoorwegen, met haar
zonde en eilende, ’t Is , alsof dat alles een droom is, alles ook,
wat in de laatste eeuwen is veranderd. Hier vloeijen, als lucht
en water, als water en land, ook de eeuwen ineen. Toch staat
de tijd niet stil. De zoete bedwelming moet afgeschud, voor een
oogenblik althans, want de terugtogt moet aanvaard. Onderweg
stappen wij nog even aan land. Het behoort wel niet tot het programma
eener vischpartij, maar wij zijn nu tevens op onderzoe