herinnering aan St. Adalbert werd er bewaard, als patroon dezer
kerk, gelijk hij het was der Egmonder abdij. Een houten beeid
van den Heilige, met den bijbel in de eene, en het kruis in de
andere h and, versiert het pleintje, dat. de kerk van den grind-
weg afscheidt, maar het begint reeds zeer den invloed van zon
en regen te -gevoelen.
Hier blijft alzoo de gedachtenis aan de abdij levendig. David
Jacobus van Lennep had op een vergadering van het Kon. Ned.
Institu u t, waarbij k o n i n g Willem II tegenwoordig was, het stichten
van een gedenkteeken op den ouden abdijgrond ter sprake ge-
bragt. De piek, waar de grafkelder van abt Willem van Rolland
was gevonden, scheen wel de meest geschikte plaats, waar het
monument verrijzen kon. Men bragt. het tot onderzoekingen en
nog eens onderzoekingen in loco, ’t Kwam zelfs tot verslagen van
commissien en plannen en tegenvoorstellen. Overbodig is h e t,
te zeggen, dat het monument zelf achterwege bleef.
»Nos kennimus nos inter nos.”
Het inwendige der kerk belooft aan het uitwendige te be-
antwoorden, wanneer het geheel voltooid zal zijn.
Zijn wij de kerk voorbij, dan zien wij de kerkgangers niet
meer op den ru g , maar in het aangezigt; want wij ontmoeten
nu de schare, die uit E gmo n d o p - d e n -Ho e f herwaarts op-
gaat. Spoedig zien wij de roode daken van dat dorp en het
houten koepeltorentje van zijn kruiskerk ; maar voor dat wij de
eerste huizen bereiken, slaan wij links af, den naakten straatweg
tusschen de kale duinen in. Wij brengen eerst een bezoek aan
Egmond-op-Ze e.
Wie op een’ heeten zomerdag, of zelfs op dezen warmen
herfstmorgen dien weg betreedt, waar de zon op het witte
zand zoo oogverblindend kan stralen en de hitte- zoo verlam-
mend tusschen de hooge duinen hangt, die zou alligt de vol-
maaktheid hier nog niet bereikt achten en althans hier wel een
weinig lommer wenschen. Maar wie het tegenwoordige weet
te waardeeren door vergelijking met het verledene, die is reeds
zeer dankbaar, dat hij ten minste het rulle, fijne duinzand niet
meer onder den voet heeft. En doet gij met rijtuig den togt,
de wagenmenner zal nu geen bezwaar maken, u naar Egmojid-
op-Zee te brengen. Vroeger had hij er niet gaarne zijn paarden
aan gewaagd. Egmond-op-Zee is nog een tamelijk groot dorp,
het grootste der drie Egmonden, maar, als alle dingen, bij zijn’
aanvang was het stellig klein en gering. Dat Heer Walger,
’s Heeren Dodo’s zoon van Egmond, hier omstreeks 1030 een
tiental huisjes voor arme lieden zou hebben ~ laten bouwen,
waarvoor de bewoners den tienden visch aan de abdij moesten
opbrengen, behoort tot de verhalen uit den tijd„ toen men reeds
een gansche reeks van Heeren van Egmond, met hunne gema-
linnen en kinderen, met hunne avonturen en heldenfeiten, wist
op te noemen, voor dat er nog een Heer van Egmond bestond.
Maar dat er in der tijd eenige dienstluiden der abdij zieh hebben
gevestigd, op den grond en onder de bescherming van dat
gesticht, dat laat zieh opmaken uit de verpligting, om den hof-
vi s ch te leveren. Heeft Heer Jan van Egmond in 1436 dien
hofvisch voor zieh en zijne nakomelingen weten te verkrijgen,
dan volgde hij eenvoudig de tradities van zijn geslacht, dat de
schermvoogdij over de abdij uitnemend tot eigen voordeel wist
te gebruiken. Welk een waarde de gemiddelde vischvangst te
Egmond-op-Zee _ jaarlijks vertegenwoordigde, zou zieh kunnen
laten opmaken uit de som van 4 £ (pond) en 15 Sch. tot 40
grooten, waarvoor de hofvisch in 1599 werd verpacht, wanneer
het muntwezen van den ouden tijd niet zoo schromelijk verward
wäre en nog in menig opzigt zoo weinig bekend, en wanneer
het noemen van eenige som, naar onze munt berekend, niet
tot groot misverstand aanleiding geven moest. De statisticus zou
er bij in aanmerking moeten nemen, dat de hofvisch reeds in