die vogels ontleent, het dorp L i p p e n h u i z e n . Inhetlandfriesch
heet een kieviet een l j e a p , en naar een’ anderen naam van het-
zelfde dier —• Kobunder — heette Lippenhuizen vroeger K o b u n-
d e r h u i z e n . Zijt gij nu geen Fries van geboorte, dan zal het
u moeite kosten, het woord l j e a p behoorlijk uit te spreken. De
oude Friezen herkenden ten jare 1500 hun vijanden, de Saksen,
die zieh soms voor landgenooten wilden uitgeven, door hen te
laten nazeggen:
,/Fjouwer lottre kleare ljeap-aijen op yen fenneherne yn yen
nest.” Wie dat niet kon, moest sterven, even als de Franschman,
die met het Vlaamsche s c h i l d e n v r i e n d niet te regt kon, of
de Efraimiet, die ’t woord S c h i b b o l e t h niet kon uitspreken.
Vöor een oogenblik wordt de lange weg afgewisseld door een
dorpje, — voor een oogenblik maar, want naauwelijks zijn wij
er in , of wij zijn er ook weer uit. Het bestaat uit een lief gelegen
kerkje met ranken torenspits, daartegenover de schoone
pastorie, de school met onderwijzerswoning, een herberg en een
paar andere huizen. Niettemin heet dit dorpje d e L a n g e zwa a g ,
terwijl de uitgestrekte streek van boerderijen, die op eenigen
afstand regts, wel bijna een u ur lang evenwijdig met den grind-
weg loopt, als d e K o r t e zw a a g bekend is. Wij zo u d e n ’t ligt
juist andersom noemen! Maar het kerkje van Langezwaag is het
middelpunt van een zeer uitgestrekte gemeente van verspreide
boerenwoningen, gelijk in Friesland zoo veelvuldig voorkomt.
Wie zieh den omweg over de Kortezwaag getroosten wil, vindt
er veel aangenamer landstreek, dan de groote weg hem aanbieden
kan. De huizen liggen er in ’t geboomte, en vooral het voetpad
slingert zieh er. bevallig doorheen. Ook deze plaats dankt aan de
verveening haar ontstaan. De herinnering aan den edelman, die
er reeds voor 1580 mee begon, jonker Pieter vanDekema, wordt
nog in den naam van de J o n k e r s l o o t bewaard. Tegenwoordig
leeft de welvarende bevolking van landbouw en veeteelt, die er
goede vruchten afwerpen. Maar hoe wordt de Kortezwaag over-
troffen door eene van haar voormalige uitbuurten, het betrek-
kelijk nieuwe, het nu zoo levendige en bloeijende Go r r e d i j k !
De 17de eeuw is voor deze landstreek de eeuw van een zeer
gezegende revolutie geweest. In de Friesche geschiedenis van
vroeger dagen wordt dit deel der provincie weinig genoemd.
Wel schijnt zieh reeds van ouds een niet onbelangrijke bevolking
op de hooge veenlanden te hebben opgehouden, maar hoe meer
dijken werden opgeworpen tegen ’t geweld der zee en den overlast
van het veelvuldig binnenwater, des te meer verplaatste zieh
de bevolking naar de vruchtbare klei. Daar verrezen steden en
dorpen, daar de rijke hoeven der eigen-erfden en de sterke
stinsen der rustelooze edelen. Daar woelden de onderlinge veeten
en twisten, daar werd de Friesche vrijheid tegenover de naburige
vorsten hardnekkig verdedigd. Van deze wildernissen meldt de
geschiedenis weinig. Lag hier het oude Mitzpete, dan streden
er omstreeks 1280 de Friezen en Drenthen, dan werd er zelfs een
bürgt gebouwd en verwoest. Eerst in de laatste jaren der 16c eeuw
werden zij het tooneel eener levendige en krachtige werkzaam-
heid, die voor de geschiedenis in het geheele vaderland haar
gewigt heeft, Weerloos waren zij blootgesteld aan de aanvallen
der Spanjaarden, die door Rennenbergs afval vasten voet in
Groningen hadden en uit die provincie en ’t openliggend Drenthe
de noordelijke gewesten voortdurend bedreigden. Bij een’ hunner
strooptogten, in 1582, hadden zij het dorp Bakkeveen platgebrand
en zoo ganscheiijk verwoest, dat er in 1622 niet meer dan twee
huizen werden gevonden. Ook andere dorpen in Opsterland hadden
veel geleden. En in April 1593 drongen zij tot in Schoter-
land en Smallingerland door, waar een aantal dorpen in vlam-
men opgingen. De Friesche stadhouder, graaf Willem Lodewijk,
beschermde toen de grenzen door een drietal schansen, die de
groote wegen naar Groningen en Drenthe beheerschten. ’t Belette
niet, dat de Spanjaarden nog eens doordrongen, al werden zij
met verlies en schände teruggeslagen. Gelukkig maakte de overgang
van Groningen reeds in 1594 de noordelijke provincien van
den vijand vrij en de schansen overbodig, totdat zij nog eens in
1672 goeden dienst moesten doen tegen den inval der Munster-
sche troepen, die door den wakkeren Hans Willem van Aylva