bied van h e t s c h o o n e behoort? Is daar niet d e k u n s t , waar
de menscb met zelfbewustheid de gaven der natuur weet te ge-
bruiken tot een zeker doel, waar des menschen heerschappij
over het geschapene begint? En zien wij geen allermerkwaar-
digste heerschappij van den geest over de stof, als wij de ge-
wrochten der i n d u s t r i e mögen gadeslaan ? Werktuigelijke arbeid
speelt daarbij een groote rol, technische vaardigheid is vaak bij
den werkman hoofdvereischte. Maar ontbreekt het machinale ge-
heel bij ’t bewerken van het kunstproduct? Kan de handigheid
bij den artist worden gemist? Zal de industrieel niet zooveel
mogelijk ook met de eischen der schoonheid rekening houden en
■ trachten, zijn voortbrengsel ook behagelijk te maken voor het
oog? En vervult het genie ons met bewondering, a ls 'h e t de
meesterwerken schiep der kunst, buigen wij ons ook niet met
eerbied voor het genie, dat werktuigen uitvond, natuurwetten
wist toe te passen, natuurkrachten te gebruiken en de ontdek-
kingen der wetenschap dienstbaar te maken aan de verrijking
van het leven? Zoo laat ons zonder vrees voor majesteitsschennis
de prächtige kunstgalerij verwisselen voor de nederige fabriek.
Maar terwijl op ’t gebied der kunst ’t ons vooral te doen is om
het v o l t o o i d e werk, is ’t ons in het rijk der nijverheid vooral
te doen om d e b e w e r k i n g zelve, om de wijze waarop de
ruwe grondstof gebragt wordt in den vorm, waarin zij bruikbaar
en nuttig wordt. —• Het zal u intusschen vermoedelijk niet on-
aangenaam zijn, vooraf eens een deel der stad te doorwandelen.
Het frissche groen, dat achter de groote kerk ons oog verkwikt,
trekt ons in de eerste plaats tot zieh. Door al dien kleurengloed
vermoeid, .is het u welkom, even tot rast te komen. Wij vinden
er gelegenheid toe in het jonge plantsoen, waar wij ons op een
der ijzeren banken neerzetten. Gij kunt in I voorbijgaan nog
eens den blik werpen op het schoone, statige kerkgebouw, wiens
zraauwe muren, wiens hooze daken, wiens O kloeke vormen het
waardig maken, zulk een tempel van godsdienst en kunst te zijn.
Van het plantsoen vertoont het zieh in al zijn majesteit, en dwaalt
uw oog längs de wanden van het koor, dan bemerkt gij, even
boven het smalle water, dat aan dezen kant zijn’ voet bespoelt,
een’ ouden steen, die nog van het vroegere kerkgebouw heu-
genis draagt en het opschrift bewaart: H e t Co u r is g e f o l i n d
e r t 1485.
Het plantsoen is het voormalig kerkhof. Wij betreuren het
n ie t, dat de begraafplaatsen der dooden niet meer te midden
der levenden zijn, en wij achten het ook voor Gouda geen
schade, dat het oude kerkhof voor eenige jaren is geruimd.
Maar het treft ons, dat de pieteit der Goudsche burgerij een
uitzondering heeft gemaakt omtrent een’ doode, die er rast. De
grijze predikant der Hervormde gemeente, Ds. Krom, had de piek
aangewezen, waar hij wenschte te worden neergelegd, als hij
zou gestorven zijn. Die wensch werd vervuld, en de eerbied
voor de nagedachtenis van den algemeen beminden man liet zijn
gebeente daar ra s te n , —- in het jonge plantsoen oversehaduwt
en beveiligt een boschje zijn graf. Tegenover het koor der kerk
verrijzen aan de overzijde van het plantsoen een paar nieuwer-
wetsche gevels. Het eene gebouw is het garnizoenshospitaal, en
op- sommige tijden van den dag raadt gij ligtelijk aan de jeug-
dige bende, die het andere intreedt of er uitstroomt als een
losgelaten bergstroom,. dat het een stads-armenschool is. Het
torenvormige gebouwtje daarnevens, met zijn puntboogramen en
zijn leijen dak, is als een overblijfsel uit den ouden tijd te herkennen
, al is het gerestaureerd en gemoderniseerd. Het is
tegenwoordig het armenkantoor, ’t was vroeger de zoogenaamde
J e r u z a l em s k a p e l , volgens de overlevering gesticht door twee
broeders, die een bedevaart naar het H. graf hadden gemaakt
en naar het model daarvan deze kapel hadden laten bouwen;
en men verhaalt er b ij, dat toen er eenig verschil van gevoelen
omtrent enkele bijzonderheden ontstond, een der beiden de reis
nog eens maakte, om zieh goed op de hoogte te stellen. Die
zag dus evenmin tegen een togtje op, als onze Amsterdamsche
wandelaar. Welligt wil deze heer zieh bij gelegenheid wel eens
gaan overtuigen, in hoever de kapel in haar tegenwoordige ge-
daante nog met die van het H. graf overeenkomt. Naar de af