leveren. ’t Zou te uitvoerig en vermoeijend zijn, die liier in bij-
zonderheden te verhalen; wij moeten er straks ’t een en ander
van herinneren. Bij het naderen van het stadje met zijn merk-
waardig kasteel alleen de vermelding, dat wij nu nog op het
grondgebied van Eiteren zijn, een overoud kerspel, waar het
kapittel van St. Maria te Utrecht het dagelijksch gerigt, benevens
huizen en tienden bezat. Hier is de oorsprong van IJselstein te
zoeken, hier stond de parochiekerk, die eerst in 1310 naar de
allengs zieh verheilende buurschap IJselstein werd overgebragt.
Het slot, welks torens en daken wij hier en daar tusschen het
digte geboomte zien schemeren, is veel ouder dan de stad. Ten
jare 1279 gaf het kapittel van St. Maria goederen en regten te
Eiteren in pacht aan eenen Heer Gijsbrecht van IJselstein, wiens
vader en voorvaders reeds Heeren van het slot van dien naam
waren geweest. Reeds in 1144 wordt dan ook een Heer van
IJselstein genoemd. Deze Gijsbrecht was de zoon van den wel-
bekenden Arent van Amstel, den broeder van den nog beter be-
kenden Gijsbrecht, die met Velzen en Woerden onder de meest
verbitterde vijanden van graaf Eloris V behoorde. Arent of Arnold
van Amstel zou de IJselsteinsche goederen hebben verkre-
gen uit de nalatenschap zijns vaders, die met eene erfdochter
uit het oude geslacht der Heeren van dien naam gehuwd was.
A t o u t S e i g n e u r t o u t h o n n e u r . Het slot was e r, lang
voor dat de stad er was; daaroin betreden wij eerst het slot,
den alouden //Stein aan den IJsel. ’t Is een eerwaardig gebouw,
dat onmiddelijk aan het stadje grenst. Sommige gedeelten ver-
toonen nog de sporen van hooge oudheid, andere de overblijfsels
van voormalige vorstelijke grootheid. Wat er van o v e ris, is nage-
noeg de helft van het oude kasteel. De afbeeldiiigen bij L. Smids
en in d e N e d e r l a n d s c h e g e z i c h t e n vertoonen nog een groot
gebouw ter plaatse, waar nu een half vervallen rnuur en een paar
bouwvallige ronde torens, rijk met klimop en andere woeker-
planten begroeid, schilderachtig oprijzen uit de gracht, die het
slot van de stad gescheiden houdt. Boven den muur wiegen zieh
de sierlijke kruinen der linden van het binnenplein. Jammer,
dat het geele pleister, waarmee de voorgevel van het huis is
bestreken, den indruk bederft en iets kinderachtigs geeft aan
’t geheel, dat met zijn eenvoudige maar kloeke lijnten zieh zoo
grootsch en eerbiedwaardig kon voordoen. Onze oude kasteelen
munten in den regel niet uit door rijkdom van vormen, maar
met ons landschap hebben zij dit gemeen, dat de k le u r, in den
loop der eeuwen op de verweerde steenen getooverd, zoo wonder-
baar schoon kan zijn, zoo indrukwekkend door de majesteit der
tinten. Laat het pleister voor de vriendelijke villa’s en optrekjes,
laat het voor de speculatie-huizen, waar het de wankleurige
steenen moet bedekken en aan de armoede der architectuur wat
moet te hulp komen, — 'rj blanketsel past niet op ’t gelaat der
eerwaardige matrone. Goed onderhouden, staat het opgeschikt en
pronkerig; verwaarloosd, teekent het verval zonder waardigheid.
Beter vertoont zieh de zijgevel, al heeft het eigenaardige geleden
door het dempen van de gracht. Het gebouw is daardoor te laag,
te gedrukt geworden. Veel krachtiger en forscher moet het zieh
hebben voorgedaan, toen het ook aan deze zijde uit het water
oprees. Een zware, ijzeren rin g , in het dikke muurwerk van
een’ vervallen, halfronden toren bevestigd, wordt vertoond met
de overlevering, dat er weleer de schepen aan werden vastge-
legd, die aan het slot toi betalen moesten. Merkwaardig is het
zeer ruime binnenplein. Een Schilder vindt er overvloedig zijn
gading in de geestige torentjes, haif bedekt onder het weelde-
rig groen, dat längs de muren opklimt en van de tinnen af-
liangt. Ranke linden welven hun breede kroonen, klimop en
wilde wingerd omlijsten de onregelmatig geplaatste vensters van
den zijgevel. Hier kan de zon haar tooverend spei met tinten en
kleuren speien. Hier vindt de oudheidminnaar tal van overblijfsels
eener oude, aantrekkelijke bouwkunst. Hier verheft zieh
de hooge, Vierkante toren met zijn zware muren, de oude wacht-
torenl, de /;burcht” , die de voornaamste sterkte van de meesten
onzer oude sloten uitmaakte. De bouworde wijst op de laatste
helft der 15de of zelfs ’t begin der 16de eeuw als op den tijd der
stichting. In dien tijd valt het onrustige leven van Heer Frede