onder het onmiddelijk gezag van den H. Stoel werden geplaatst
en dus onttrokken aan het geestelijk gebied van den bisschop
van Utrecht. De politiek mag aan deze daad evenveel aandeel heb-
ben gehad als de vroomheid, — de Paus aanvaardde de opdragt
van den eigendom der gestichten, niet ontevreden over de ver-
mindering van den invloed der tamelijk onafhankelijke en on-
handelbare bisschoppen, — de graaf ontsloeg zieh van de inmenging
der geduchte naburige kerkvorsten in de geestelijke zaken van
zijn gebied, toen met de wereldlijke belangen zoo innig Verbünden;
— de bisschop was woedend op den vorst, wiens geslacht
reeds zooveel bezittingen van St. Maarten bij zijn eigen graaf-
schap had getrokken; — voor het klooster van Egmond was deze
beschikking van groot belang. Afhankelijk te zijn van den Paus
alleen, dat was o n a f h a n k e l i j k te zijn. Het toezigt op de belangen
en op de tucht der abdij verbleef, zonder vreemde inmenging
, alleen aan den a b t, die wereldlijk en geestelijk vorst
werd, de evenknie der bisschoppen. Kromstaf en mijter mögt,
hij voeren en den titel van abt bij Gods genade. En de pause-.
lijke banvloek dreigde een’ ied er, die de regten en goederen der
abdij durfde aantasten. — Kort te voren waren er voor Egmond
dagen van achteruitgang en verval geweest. Petronella, de we-
duwe van graaf Floris I I , had hären kapellaan Ascelinus tot abt
aangesteld. Hevig liadden de monniken zieh verzet tegen hem,
dien zij zijn hooge betrekking in alle opzigten onwaardig keurden.
Hij had dan ook siecht orde gehouden, tal van goederen ver-
vreemd en niet kunnen beletten, dat allerlei Heeren de goederen
des kloosters tot zieh namen. Maar in 1130 kwam een nieuwe
en betere kloostervoogd in zijn plaats. Yan Walters bestuur
dagteekent nu een gülden tijd voor Egmond. Hijzelf ver-
grootte en verbeterde, de gravin-weduwe Petronella versierde
’t gebouw op allerlei wijze. Zij verdeelde haar gunsten tusschen
Egmond en de door haar gestichte abdij van Rhijnsburg, en ter
eere van haar en hären zoon Dirk spreekt de St. Pieterssteen,
die nog van den bouwval over is, en dien L. Smids in 1706 nog
boven de hoofddeur der abdijkerk had zien staan. — Maar die
tijd van bloei werd tevens de tijd van voortdurenden twist met
een magtig geslacht, dat zieh in de onmiddelijke nabijheid begon
te verliefen. Abt Walter had over de verschillende verspreide
goederen der abdij zijn beheerders, s c h e rm v o o g d e n of ad-
v o c a t e n genoemd. Over de goederen te Egmond stelde hij een
zekeren B e rw o u t B e rw o u t s z o o n en gaf hem een hoeve met
zes woningen in leen. Die advocaten van Egmond werden straks
H e e r e n van Egmond. Hier ligt de oorsprong van dit edel huis.
„Schaamrood moeten zij worden,” zegt Joh. a Leydis, „die
voorgeven dat er (voor dien tijd) een ander Heer van Egmond
geweest zij, dan de grave van Holland.” De dienaar werd wel-
dra een geducht mededinger, soms een geweldig meester. De
hoeve werd een sterk kasteel. Geen pauselijke banvloek verhin-
derde den burgtheer, allengs tal van bezittingen en regten der
abdij tot zieh te trekken. Wij verdiepen ons niet in ’t langwijlig
verhaal van al die twisten en klagten, van al die verbonden, die
gesloten en verbroken werden, van afwisselende overwinningen
en nederlagen, van gewelddadige aanranding en vaak zeer noo-
dige tusschenkomst. J a , ook vaak zeer noodige tusschenkomst!
En gelijk de kloosterkronijk met ergernis van „den kwaden
Wouter” spreekt, en de mishandeling der kloosterbroeders door
Heer Jan I met verontwaardiging vermeldt, zoo mögt zij met
eerbied gedenken, hoe de eerste g r a a f van Egmond voor haar
hoogste belangen en haar heiligste regten pal had gestaan. Want
niet altijd was daar in het klooster vrede, en niet altijd was het
leven der kloosterbroeders van dien a a rd , als aan vrome geestelij-
ken paste. Met name in de laatste jaren der 15äe eeuw zag ’t er
teurig uit onder het wanbestuur van Jordaan van Driel, die,
naar het schijnt door omkooping tot zijn hooge plaats geklommen
, ook door omkooping van invloedrijke personen met de
ldoosterschatten, de hoognoodige hervorming van het klooster-
leven tegenhield. Toen toonde zieh Heer Jan I I van Egmond
beter doordrongen van wat het karakter eener geestelijke stich-
ting eischte. Met kracht bragt hij de bu£tot uitvoering, die zijn
vader, Heer Willem, reeds voor veertig jaar van den paus had