verkregen. Door geen bedreigingen van den landsvorst liet hij
zieh afschrikken, door geen tegenwerking van Albrecht van Saxen
liet hij zieh ontmoedigen, door geen geschenken van Jordaan
van Driel liet hij zieh verlokken; en toen de onwaardige abt
in 1493 was gestorven, kon zijn opvolger in vrede het klooster
besturen en de heilzame hervormingen handhaven. Niet onbetwist
was diens verkiezing. De p rio r, Ogier van Cralingen, werd door
de tegenstrevende p artij, de zoogenaamde o n d e mo n n i k e n ,
tot abt gekozen, en nogmaals deden — gelijk de kronijk-
schrijver ’t zoo naief uitdrukt — „de gouden en zilveren vaten
van Heer Jordaan wonderen.” Maar Ogier van Cralingen stelde
zieh ten slotte tevreden met het huisraad en zilverwerk, dat Heer
Jordaan zieh had toegeeigend en een levenslange uitkeering van
zeshonderd gulden jaarlijks. En had dan de abdij menigmaal door
den overmoed der Heeren van Egmond geleden, ditmaal kwam
de kloekheid van den eersten graaf van Egmond haar ten goede.
Zoo stond de wijdberoemde abdij, soms in kwaad gerucht,,
maar meestal in eere door vroomheid en geleerdheid, soms een
tijdlang kwijnend, maar doorgaans toenemend in rijkdom en bloei,
magtig door vele en velerlei bezittingen en regten, — zoo stond
zij meer dan zeshonderd ja re n , vaak door oorlogsgevaar bedreigd,
maar alle stormen doorworstelend, totdat ook zij het fiere hoofd
ten val heeft geneigd. In weinig jaren werd haar lot beslist. In
1567 plunderden haar de afgedankte Soldaten van Hendrik van
Brederode en voerden den prior met zieh, om hem alleen tegen
een groot losgeld weer te ontslaan. Maar het klooster was toen
reeds met vele schulden bezwaard, en de toenmalige a b t, de eerste
bisschop van Haarlem, schijnt een dure kloostervoogd te zijn ge-
weest. De prächtige altaartafel, vroeger reeds eenmaal in den
lombard te Brugge verpand en gelost, was reeds uit de abdij
verdwenen. Veel van ’t geroofde kwam later ook weer teregt en
de monnikken behoefden hun levenswijze niet te bekrimpen. In
1573 hielden de geuzen van Cabeljau er zoo deerlijk huis, dat
zijzelven er naauwelijks meer een onderkomen vonden in de ver-
woeste gebouwen. In April van hetzelfde jaar werd alles, watnog
eenige waarde h a d , op last van Sonoy weggenomen. en naar Alkmaar
gevoerd, en, naar het schijnt, den 7‘,en Junij werd het ge-
schonden overblijfsel der prächtige abdij aan de vlammen prijs
gegeven, opdat de vijand zieh niet in het muurwerk zou nestelen.
De beide torens alleen, met den hoofdingang daartusschen, weer-
stonden het v u u r, en eenige jaren verhieven zij nog te zamen
hun spitsen, totdat in 1596 de noordertoren door midden
scheurde en voor de helft in puin viel. Meer dan ééne afbeelding
bewaart de herinnering aan de ruine der abdij in dezen toe-
stand, en zoo bleef zij tot in December 1798, toen de spits van den
zuidertoren binnen het muurwerk neerstortte. Toen ter tijde diende
hij tot gevangenis. De toenmalige Heer der Egmonden aebtte
wel den overgebleven toren van het slot,. niet dien der abdij,
te edel voor zulk een bestemming. Een gevangene werd tusschen
de ingevallen balken zwaar gewond en voor dood weggedragen.
De muren van dit trotsch gevaarte hadden een dikte van twaalf
voet. Het jaar 1800 zag beide torens sloopen tot den grond.
Voor ruim 12800 guldens had hen een steenkooper uit Alkmaar
gekocht. Maar uit eerbied voor de graven behield de eigenaar
der ru in e , de heer S. J. T. Tinne, de fundamenten aan zieh.
Minder naauwgezet was zijn weduwe, die in 1820 ook de fundamenten
verkocht. Toen vond men eenige grafkelders met de
lijken der voormalige bewoners en bestuurders der abdij. Eén kel-
der met het gebeente, dat gehouden werd voor het overblijfsel
van den in 1355 gestorven abt Wi l l em van H o l l a n d , was
een veertig jaren later een’ tijd lang voor een fooitje te zien. Nu *
is er niets meer te zien. De piek , waar eens de abdij van Egmond
stond, is een gewoon kerkhof met zerken en kruisen. Maar als er
ééne piek in Holland een bedevaart waardig is, om de wille der
herinneringen er aan verbonden, dan is het dit eenzaamkerkhof,
deze kleine verhevenheid, als een landtong vooruitspringend in de
wijde, groene vlakte, de plaats, door de herinnering aan de oud-
ste , de rijkste, de beroemdste, de belangrijkste der Hollandsche
— der Noord-Nederlandsche — abdijen gewijd.
Het kleine kerkje, dat nu op den kloostergrond staat, heeft