Beeldhouwwerken zijn doorgaans van onzekeren oorsprong.
Ik weet dus niet, of ik o. a. het Romeinsche borstbeeld, dat
van een der stadspoorten afkomstig is, als proeve van Goudsche
kunst mag noemen. Vermoedelijk wel de oude steen met beeld-
je s , die boven de poort der Jeruzalemskapel heeft gestaan, en
misschien ook de goed gesneden houten kop van St. P a u l u s ,
den patroon der Collatiebroeders, die sedert 1425 te Gouda
waren gevestigd.
Ook van bet huiselijk en openbaar leven onzer vaderen ont-
breken de berinneringen niet. Een volledige luijermand uit de
17de eeuw spreekt van de zorg, waarmee de jonggeborene werd
ontvangen; een verzameling van sobotels en borden, van glazen
en bekers, getuigt dat zij even goed moesten eten en drinken
als wij, en enkele groote bokalen bewijzen, voor wie, het nog niet
wist, dat zij vrij wat meer konden drinken dan wij, De reus-
achtige Beijersch-bierglazen zullen het nageslacht welligt weer in
d e z e virtuositeit met het voorgeslacht leeren wedijveren. Deze
lazaruskleppen doen voor onze verbeelding de rampzalige slagt-
offers eener treurige, nu gelukkig uit onze landpalen verdwenen
krankheid oprijzen. En een zeer donkere bladzijde uit het boek
der geschiedenis ligt voor ons opengeslagen in het kleine, donkere
kamertje, waar gij met afschuw een aantal gruwelijke straf- en
foltertuigen vindt, die den hardnekkigsten l a u d a t o r t emp o r i s
a c t i allen lust moeten doen vergaan, om in den „goeden ouden
tijd” geleefd te hebben. Van deze barbaarsche zaken vermeld ik
alleen den paal met het beschilderde bordje, waarop in leveri-
dige kleuren een jongen is voorgesteld, die op zijn baaitje k rijg t,
met het veelbeteekenend onderschrift:
S t r a f voor zwanens c he n de r s .
De jeugd, die zieh wilde vergrijpen aan het misdrijf, om de
zwanen met steenen te gooijen, kon zieh voor gewaärschuwd
houden, en althans geene onwetendheid voorwenden, want de
voorstelling is ondubbelzinuig en duidelijk genoeg. Zij herinnert
ons aan de wijze, waarop een landvoogd van Britsch Indie den
inlanders, die niet lezen konden, de verhouding tusschen hen en
de Engelschen duidelijk wilde maken. Hij liet twee tafereelen
schilderen en die overal verspreiden. Op het eene mishandelt een
Engelschman een’ inlander, en hij wordt opgehangen. Op het andere
mishandelt een inlander een’ Engelschman, en hij wordt ook opgehangen.
Maar waarom nu juist het zw a n e n sch e n d e n zoo
ernstig bedreigd en zoo streng gestraft? ’t Was niet zoozeer uit
barmhartigheid voor die diersoort boven anderen. Maar de zwa-
nendrift behoorde tot de regten der hooge heerlijkheid, de zwaan
was als het symbool daarvan, en wie de zwanen schond, die
maakte zieh niet alleen aan wreedheid schuldig; die pleegde ma-
jesteitschennis.
Vriendelijker dan dit bordje, was zeker de wijze, waarop in
later tijd het stedelijk bestuur de straatjeugd uitnoodigde, geen
baldadigheid in het nieuw aangelegde plantsoen te plegen. Bij
een bezoek voor eenige jaren aan te r Gouw gebragt, las ik er
de dichtregelen:
Gouda’s burgers, die uw wallen
Als een schoonen tu in aanschouwt,
Aan de zorgen van u allen
Zij dees lusthof toeyertrouwd.
en elders:
Smäakt hier vrij bij zomerweder
’t Schoone, dat n a tu u r u biedt,
Maar ru h t plant noch heester ned e r,
Brave burgers doen d a t niet.,
Is dit beroep op de burgers mislukt? Mij deed het onaan-
genaam aan, dat ik bij een later bezoek de versjes te vergeefs
zocht en ze vond vervangen door de gewone strafbedreiging
tegen ieder, die ’t plantsoen schond.
Wij hebben ongemerkt het donkere kamertje verlaten en
verlangen niet er weer terug te keeren. Des noods zouden wij
echter nog even kunnen opmerken, dat er ook gevonden worden
een paar groote eminers van ijzeren hoepels vervaardigd,
die gediend hebben om vuursignalen van het kasteel te geven,
en een paar reusachtige lantarens, mede van het slot afkomstie
D *