maak ik de Goudsche navorschers opmerkzaam op een schrijven
van den Heer v o n S p ö r c k e n , Envoye Extraordinair van Z. M.
den Koning (van Engeland) als Keurvorst van Hanover aan de
schepenen van Gouda, ged. 30 Junij 1753. Hij beklaagt zieh
daarin, dat schepenen twee Hanoversche kooplieden hadden ge-
arresteerd en h e n , toen hun onschuld gebleken was, wel hadden
losgelaten, maar geen satisfactie gegeven of vergoeding van schade,
die op ruirn 3000 gulden berekend werd. Hij verzoekt vrienddijk
vergoeding en belooft van wege zijne regering, gelijke behande-
ling voor de Goudsche kooplieden. Wat de oorzaak hunner arres-
tatie was, heb ik niet kunnen nagaan, noch, hoe de zaak afliep.
Een belangrijk handschrift van vijf deelen in 4", getiteld Sena-
t o r i a en, benevens notulen van de Goudsche vroedschap, vooral
mededeelingen bevattend van de gecommitteerden ter vergadering
der Algemeene Staten, loopt van 1737 tot 1748. Dit kon mij
dus niet op weg helpen, en uit de goudmijn der stadsnieuwtjes,
de N e d e r l a n d s c h e j a a r b o e k e n , trachtte ik vergeefs eenig
berigt omtrent deze zaak op te delven - Acht gij dit van wat
te uitsluitend Goudsch belang, om er u mede bezig te houden?
Welnu, dan zij ’t in ’t voorbijgaan gezegd tot wie er soms belang
in stellen, en ik plaats u voor het oude gebouw, regts van het
straatje. Gij leest daar, boven den ingang, met groote le tte rs:
W e r k i n r i g t i n g t o t we r i n g d e r Bede l a r i j . Ook een uitsluitend
Goudsch belang? Zeker is deze inrigting tot zegen ge-
weest voor de stad, die tot 1849 om de talrijkheid en de onbe-
schaamdheid van haar bedelaars heinde en ver berucht was. De
kwijning, die Hogendorp in 1819 opmerkte , was voorwaar niet
afgenomen, en maar al te droevig bevestigd zijn practische op-
merking, „dat de liefdegaven, ter vergoeding van het te geringe
loon, de zedelijke kwaal van het pauperisme verergeren en het
volk bederven.” Maar de proef, vöör 25 jaar genomen en sints
dien tijd geregeld voortgezet, schijnt zoo goed te zijn uitgevallen,
dat ten algemeenen nutte de aandacht mag worden gevestigd op
het v e r s l a g , den 2den Januarij 1875 uitgebragt door den voor-
zitter van het Bestuur, den man, die het plan opvatte, die sympathie
en medewerkers wist te vinden, die moed hield, onder
goed en kwaad gerucht, onder tallooze bezwaren, en aan het
eind van het eerste 25jarig tijdvak met blijdschap en dankbaar-
heid aan God en de menschen mögt wijzen op zooveel goeds, dat
er tot stand was gebragt, — den oud-notaris W. J. F o r t u y n
Dr o o g l e e v e r . Wie nu aan kennis van het latijn een over-
__ groote mate van naiveteit paarde, zou kunnen meenen, dat men
te Gouda den bedelaars de classieke talen leerde, om hun ruwe
gemoederen te verzachlen en hun levensvreugde te verhoo^en.
Immers, hij leest boven de deur:
PRAESIDIUM. ATQUE. DECÜS. QUAE. SDNT. ET. GAUDIA. VITAE.
FORMANT. HIC. ANIMOS. GRAECA. LATIN A. RÜDES.
Maar de schrandere bestuurders der inrigting namen voor-
loopig andere middelen te baat, tot bereiking van hun doel.
Gelijk wij zooeven stonden voor een gevangenis, die een school
werd, zoo staan w ij'v o o r een gewezen school, die opzettelijk
min of meer gevangenisachtig werd ingerigt. Beide gebouwen
hebben dit gemeen, dat zij voor de hervorming kloosters waren.
Dit gesticht was het c e l l e b r o e d e r s c o n v e n t , Emm
a i s genoemd. Later werd het de La t i j n s c h e s c h o o l , en
toen in 1849 tot de oprigting van een gymnasium was besloten,
kwam het huis met groote zalen en ruime binnenplaats ledig.
De regering der stad stond het af aan de commissie: den 2dei1
Jauuarij 1850 werd het geopend, en het geven van aalmoezen
hield op. Reeds den eersten dag meldden zieh 119 personen ter
opname aan, den tweeden 174, den derden 220. N o o d i g bleek
althans de inrigting wel. Eens, het was den 5den Januarij 1854,
bedroeg dit getal zelfs 936! In die maand werden door elkander
dagelijks 647 personen opgenomen! En dat in eene stad, die
toen even over de 14,500 inwoners telde. YVc. 1 k een zegen reeds,
aan die honderden werk te kunnen geven en brood! Maar opzettelijk
siecht betaald en vervelend werk. Maar opzettelijk ook
niet meer, dan roggebrood en water. De inrigting moest bedelarij
weren, geen luiheid voeden, geen bestaande industrie benadeelen.