te rank, de waag zou ik daarentegen wat rijziger van voritien
wenschen en zijn versierselen wat minder zwaar. In 1697 werden
hier bijna drie en een half millioen- ponden kaas gewogen. Het
cijfer van ruim een millioen k ilo /in 1874 ter markt gebragt,
getuigt dus niet van vermeerderde productie, ook'al neemt men
in aanmerking, dat er bovendien vrij wat kaas terstond aan de
pakhuizen en winkels wordt afgeleverd. Yooral blijkt de productie
paar verhouding verminderd, als men in rekening brengt,
dat tegenwoordig duizenden bunders land zijn gewonnen, waar
op het eind der J7dt eeuw nog uitgestrekte plassen en poelen
werden aangetroffen.
Tot de eigenaardige gebouwen, die het marktveld versieren,
mag ook het zoogenaamde H e r t h u i s gerekend worden. Het
draagt zijn’ naam naar de hertenkoppen aan den gevel, Ö- ook
al door het portland van zijn’ schilderachtigen tooi beroofd. Volgens
de overlevering was het eens een grafelijk jagthuis. Een bewijs voor
deze bestemming is mij evenwel niet voorgekomen. In 1572 was
het een herberg; Adriaan van Swieten nam er den 24sten Junij
van dat jaar met zijn familie en groot gevolg zijn’ intrek en ver-
toefde er tot den 29aten Julij. De stedelijke regering betaalde daar-
voor aan Herman Dirxs, "waert in het harthuis” , de som van
618 pond, 19 sch. Omstreeks drie eeuwen nog bleef het Harthuis
als logement günstig bekend. Reizigers, die er op Baedekers
aanwijzing nog hun anker willen neerleggen, vinden ’t in
een’ winkel van drogerijen veranderd.
Wij kunnen nu naar het Station terugkeeren, maar wanneer
de tijd en de opgewektheid niet ontbreekt, kunnen wij niet ver
van daar nog eene Goudsche merkwaardigheid bezoeken, die
wij hier voor het jaar 1874 nog niet zouden hebben aangetroffen.
Stelt gij belang in ’t bezigtigen eener fabriek, die hier te
lande eenig in hare soort is, wenscht gij te weten, hoe het baiein
wordt bewerkt, hoe de zonderlinge mondbekleeding van de
reusachtige bewoners der poolzeeen wordt herschapen in sierlijke
zweepen, in deftige wandelstokken, in eerzame geraamten
van regen- en zonnescherm, in de verborgen maar magtige steuri-
sels voor het corset, gij vindt daartoe de gelegenheid in de ba-
leinfabriek de Wa l v i s c h , van den Heer J. P. Wernink, op de
Boelenkade. Sints jaren te Waddingsveen gevestigd, werd zij eerst
onlangs herwaarts overgebragt. Ziehier de grondstof, de lange,
zwartgraauwe walvischbaarden, die in hun vorm aan de zeis der
maaijers herinneren. Daar zijn er van verschillende grootte, enke-
len van reusachtige lengte. Wat bek moet het zijn, waarin zulk
een gevaarte schuilt! De meesten zijn evenwel betrekkelijk klein.
De visch wordt te jong gevangen en bereikt daardoor in den regel
zijn’ vollen wasdom niet. — Wat tafereelen roepen zij ons voor
den geest, wat herinneringen wekken zij bij ons o p ! De poolzee
met haar eenzame klippen, haar ontzaggelijke ijsbergen, haar
nog onontsluijerde geheimen; den sterken walvischvaarder m et zijn
zamengeraapte. bemanning, die voor niets terug beeft en niets
ontziet. — Daar springen in de verte twee waterstralen als fonteinen
omhoog. De booten worden uitgezet en bemand; de kloeke
roeijers op de riemen, de harpoenier met zijn nimmer falend wa-
pen op de voorplegt. De jagt begint. In diepe stilte naderen zij
het speiend zeemonster. Zij zijn het ter zijde. Daar vliegt de har-
poen. Het gekwetste dier duikt met een’ krachtigen schok naar
beneden. De punt steekt diep in de wonde, de lijn rolt af, met
pijlsnelle vaart wordt de boot meegesleept. De visch komt boven,
zijn bloed kleurt de zee, de slagen van zijn’ geweldigen staart
geeselen de wateren. Wee, als een dier slagen het vaartuig treft!
Weer gaat het verder en verder. ’t Is een gevaarlijke togt, die
beleid eischt en mannenmoed, om niet te versagen! Eindelijk is
de strijd beslist, ook ditmaal heeft de mensch gezegevierd, en de
kostbare buit wordt in triomf aan boord gebragt. — Yoorbij zijn
de dagen, waarin Nederland een gansche vloot tot de Groenland-
sche visscherij uitzond. Verdwenen is de poezij, aan de walvisch-
vangst verbonden, sints het mortier een’ ontplofbaren kogel toe-
zendt aan de weerlooze prooi. Helaas! aan den naam der wal-
vischvaarders hecht zieh tegenwoordig ook de droevige gedachte,