tooverde de herfst hier met zijn rijke schakeringen en zijn gloei-
jende kleuren; vergeefs zongen en flöten in dit vogelparadijs de
gevleugelde zangers hun liefelijke liederen. Misschien kwam er
een enkel vrolijk partijtje in een paar boeren-speelwagens voorbij.
Misschien waagde een enkele onvermoeide wandelaar zieh her-
waarts, maar sedert de buitenverblijven der aristocratie waren
gesloopt, bleef het. hier een vergeten hoekje der aarde. Thans
is het anders. De zandweg werd tot straatweg gepromoveerd.
Aan schoonheid heeft hij zonder twijfel verloren, aan bruikbaar-
heid onwaardeerbaar veel gewonnen. En de straatweg lokte er
weer de equipages der aristocraten, de tentwagens en barou-
chettes der huurkoetsiers, en hij bragt er weer vertier en wel-
vaart en leven. Ook heden is het vrolijk en druk op den weg.
Maar niet van toerende Alkmaarders. ’t Is Zondag en de bevol-
king van Egmond-binnen gaat kerkwaarts. De Protestanten zijn
reeds voorgegaan. Het kerkje hier is heden gesloten: te Egmond
op den Hoef is er dienst. Die wij op dit uur zien, zijn Roomsch-
Catholieken, wier kerk te R i n n e g om tusschen de drie Eg-
monden Staat. Wij zien de boeren en boerinnen niet in vol or-
naat, maar in klein tenue, De mannen dragen de gewone boe-
rendragt: hooge hoeden van voorwereldlijk model of platte pet-
te n , lange jassen of körte buizen, naar waardigheid of leeftijd.
De vrouwen zijn gekleed in jak en rok, de bejaarden in tzwart ,
de jongeren in allerlei kleuren. Daar ’t geen feestdag of gastdag
is , daar ’t geen kermis of bruiloft geldt, wordt heden het gouden
oorijzer met den voornaald van goud of juweel niet gevorderd.
Het hoofd is bij allen bedekt met een’ witten, ronden kap, die
zeer strak om het hoofd is gespannen. Sierlijk staat dit hoofdbe-
kleedsel niet, maar het draagt dan ook geen’ weidscher naam,
dan dien van „hui” of „mop.” Toch komen er frissche gezigtjes
uit voor den dag, en dat zij den Noord-hollandschen hoed niet
dragen, is in elk geval niet te betreuren. Prettig ziet de weg
er u it, met die groepjes voetgangers ter wederzij. Het midden
is overgelaten aan de rijtuigen der. boeren, die te zwak of te
dik , te hu of te rijk zijn, om den niet zeer grooten afstand te voet af
te leggen. Hier zien wij hetgeöliedUtrechtsch wagentje met de kloeke
paarden van den b o e r, die met zijn’ tijd meegaat. Daar volgt de zeer
ouderwetsche wagen, die zoo volkomen herinnert aan de rijtuigen op
de platen uit de vorige eeuw, dat h ij, zoo hij al niet een familie-
stuk uit dien tijd i s , toch stellig naar dat model is gemaakt.
Donkergroen is de kleur, regt overeind staat het k ra t, lomp
zijn de zijstukken, van riemen of veeren is geen spoor te ont-
dekkenif maar de randen zijn in allerlei bogten uitgesneden, en
de pracht, die niet in ’t fatsoen zit , wordt in overvloedig ver-
guldsel gevonden. Daar rijdt de kanariegeele kiereboe, met hoogst
bekrompen kap, hoog op riemen hangende en uit zijn armoedig
voorspan als het voertuig van een’ kleinen landbouwer kenbaar.
Sjeezen merken wij niet op, hetzij toevallig, hetzij, omdat de
sjees voor den marktdag is, het familierijtuig vöor den kerkdag,
als vrouw en dochters meegaan. Van den boer en de boerin zeg
ik niets. Hildebrand heeft hem geteekend, met zijnGeeze: „zoo n
besten keezer” . Zijn woning is hier niet zeer groot noch aan-
zienlijk, ook niet weelderig ingerigt. Zijn vee is schoon en zijn kaas
is beroemd. Tot eene hofstede worden gemiddeld twinlig bunders
weiland gerekend en op ieder bunder lands eene melkkoe. Bij
de kerk te R i n n e g om is eene nieuwe buurt verrezen, bestaande
uit een aantal nette woonhuizen met tuintjes. Daar rentenieren
zij gaarne, als zij hun schaapjes op het drooge hebben.
Een overblijfsel van de buitenplaats Wa t e r r i j k herinnert
nog aan de dagen, toen tal van lustplaatsen längs den nu zoo
open weg lagen geschaard, en de geschiedenis verhaalt ons
dat het hier;, eeuwen geleden, ook reeds een zeer gezöcht oord
is geweest, waar tal van edelen hun landkasteelen hadden ge-
sticht. Toen zag ’t er nog gansch anders u it, dan nu! Waar
thans de groote, groene vlakte aan onze regterhand zieh uit-
breidt, tot waar ginds in de verte de bosschen van den Nijen-
burg den- achtergrond vormen, daar lag de reusachtige spiegel
van een binnenmeer. Aan de overzijde stak de torenspits van
Heilo boven den gordel van houtgewas uit , en niet ver van
daar schemerden de muren van het St. Willebrordskonvent,