’t Was een vriendelijke avond, toen wij naar Ütrecht wan-
delden. ’t Was er stil en rüstig längs de welige graanvelden en
de rijk geladen kerseuboomen, waar de wachters met het ge-
weer de musschen bedreigden, längs de rietlanden, waar de
karekiet zijn kunstig nest öphangt aan de stengels en zijn eigen-
aardig gefluit laat hooren. De weg voert ons voorbij het aloude
Ryppickerweerd, nu een boerderij; die in haar’ bouwtrant nog
de sporen vertoont van een voormalig heerenhuis en onder het
ronde tuintje bij het hek wel de fundamenten van een’ toren zal
verbergen. Naar de ove'rblijfselen van het huis ’s Heerendijk aan
den IJsel, waar de eerste Hernhutters zieh gevestigd hadden, vroe-
gen wij vergeefs. Niemand had ooit dien naam gehoord. Het bleek
mij later, dat de boeren het H e r n h u t noemen. Men moet bij
het navragan alle dingen maar weten!
Längs de vaart en dwars door Jutfaas ging de togt. Maar
wat in dat deel van Utrecht bezienswaardig is, blijve voor
een latere wandeling bewaard. Bij ’t verlaten van IJselstein slui-
ten wij dezen togt, die ons door een merkwaardig deel van ons
vaderland heeft gevoerd, merkwaardig om de ro l, die het in
onze oude gesohiedenis heeft gespeeld, en om de overblijfselen
uit den grijzen voortijd, die ’t ons vergund was te bezoeken.
A A H T E E K E N I N f i E H .
Deze togt vordert een’ langen zomerdag, wanneer men onder weg den noo-
digen tijd te r bezigtiging van het merkwaardige wil overhouden. Wie een deel
er van per rijtuig wil afleggen, kieze daartoe liefst den afstand tussehen Mont-
foort en IJselstein. Voor het laatste gedeelte kan men welligt gebruik maken
van de stoomboot, die van IJselstein op Utrecht vaart.
Behalve de gewone bronnen, die ik in ’t vervolg niet meer bij name zal
opgeven, als v. d. A a , B a d em a k e r , Ko k , de t e g e nw . S t a a t d e r Ver .
Ne d . , gebruikte ik met vrncht het belangrijk a r c h i e f v a n k e r k e l i j k e e n
«’e r e Id s c h e g e s o h i e d e n i s van D o d t v a n F l e n s b u r g . In D e e llis o . a.