komen of derwaarts gaan, verkiezen dan ook den veel beteren weg,
die van het volgend Station Go o r daarheen leidt, en getroosten
zieh gaarne den spoortogt met eenige minuten te verlengen. Het
Station Markelo is tevens, zelfs iets meer nog, ten gei'ieve van Die-
penheim aangelegd. Maar zien wij van Markelo niets, ook van
Diepenheim bespeuren wij niet veel! Achter de dennenbosschen
ligt het verborgen. Misschien ziet een enkele, die de reis per
spoortrein voortzet, straks een klein torenspitsje boven een niet
onaanzienlijke boomgroep uitsteken, en is hij met een’ geest des
onderzoeks begaafd, dan vraagt hij alligt, „hoe dit plaatsje heet.”
Tien tegen een, dat hij ten antwoord verkrijgt: „ik weet het
niet.” Misschien zegt hem iemand: „dat is Diepem.” En vraagt
hij dan verder, „of daar iets te zien is?” wederom tien tegen
een, dat ook ditmaal het antwoord zal luiden: „ik weet het niet.”
Sints de spoorweg ook dit deel van Twenthe doorsnijdt, komt
geen reiziger Diepenheim meer door. Vroeger was ditr anders.
De groote weg naar Noord-Duitschland liep over Arnhem en
Lingen en dientengevolge ook over Diepenheim. Toen zagen zijn
inwoners den Duitschen postwagen op gezette dagen den zwaren
zandweg doorworstelen, en later, toen de rijksweg was gelegd,
zagen zij tweemaal daags de diligence van v a n Ge n d en Loos .
Of liever, de meesten zagen die maar eenmaal, want de wagen,
die van Lingen kwam, passeerde het stadje in het holst van den
nacht. Dan had alleen de halfduttende brievengaarder in het pöst-
kantoor en de slaperige knecht in het logement een oogenblik
genot van zijn vetschijiring. De wagen, die van Arnhem was ge-
komen, mögt zieh integendeel in de algemeene belangstelling
verheugen, want op zijn’ doorrid was de bevolking nog niet te
b ed , en zoo druk was % in dien tijd in Diepenheim n ie t, of de
diligence bleef ook daar een zeer gewaardeerde afwisseling. Zoo
bestond er dan ten minste eenmaal ’s daags voor den reiziger de
gelegenheid, om door eigen aanschouwing de vraag tebeantwoor-
d e n : wat er in Diepenheim te zien is. De dommelende passagiers
der nachtdiligence, wakker geschrikt door het geratel en ’t ge-
hots op de afschuwelijke ronde straatkeijen, waren weinig geneigd,