volgens Kok, in dezelfde kerk begraven, maar hunne zerken
beb ik er niet meer gevonden. De R. C. kerk bezit een Mariabeeid,
dat vermoedelijk van oude tijden dagteekent; het werd
voor eenige jaren in de stadsgracht gevonden, maar is n u , nieuw-
beschilderd en verguld, niet meer als antiquiteit herkenbaar.
Liefhebbers van oude geveltjes, met bun bevallige lijnen en
geestige tinten, kunnen te Montfoort overvloedig bun gadiug
vinden. Een gebouw zal stellig de aandacbt trekken. Het Staat
in de H o f s t r a a t , die van de IJselpoort naar bet slot geleidt.
De muur achter het woonhuis met zijn ruime poort, de ranke
kapel met haar boogvensters daarnevens, doet bet kennen als een
dier geestelijke gestiebten, waaraan ook ons vaderland in de mid-
deleeuwen zoo rijk was. Toch is het geen gewoon klooster van
monniken in ruwe p ij, nog veel minder van teedere nonnekens,
geweest: de gestalten, die eens in de kapel zieh nederbogen ten
gebede, waren forsch en kraebtig gebouwd, gelijk het edelen
paste van hoogen naam en kloeken moed, die even dikwijls en
veel liever de ridderlijke wapenrasting droegen, dan het eenvou-
dig ordekleed; — de gebaarde lippen, die daar de lof- en
boetpsalmen zongen, hadden op menig oorlogsveld den don-
derenden wapenkreet laten weergalmen, die in de ooren der
ongeloovigen zoo vreeselijken klank had, en als de deuren der
hooge poort zieh openden, dan reed er wel menigmaal een fiere
ruiterbende naar buiten. De roode kap, die bet hoofd bedekt,
verbergt de geschoren kruin, maar het witte kruis op den zwar-
ten mantel toont h et, wie die hooge Heeren op hun trappelende
hengsten zijn. ’t Zijn de geduchte ridders van St. Jean van Jeru-
zalem, de Malthezer ridders, eens zoo gevreesd door den Muzel-
man in het Oosten, in het Heilige Land, bij' het Heilige Graf,
later zoo vaak de schrik der heidensche Pruisen, gezegend door
menig kranken pelgrim, door menig gewonden krijgsman, dien
zij hadden verpleegd in hun hospitaal te Jeruzalem. ’t Zijn de
ridders der Johanniter orde, wier broeders nog op de slagvelden
het werk der liefde plegen. Het gebouw in de Hofstraat te Montfoort
was een commanderij der orde. — NuPaÄ- Ziet, daar bewegen
zieh witte gestalten in de schemering, die er heerscht in
de oude kapel. ’t Is een spookpaard, dat er rusteloos rondgaat,
alsof het een’ noodlottigen toovercirkel niet verlaten kon. Hoort,
wat dof gegons, alsof een geestenkoor met klanklooze stem on-
ophoudelijk met eentoonigen maatslag een somber graflied murmelt.
Zijn het de schimmen der oude Malthezer ridders met hun
krijgsrossen, die niet rüsten kunnen in hun graven? Wat vloek
heeft hen getroffen, dat zij, op een’ helderen zomermiddag, in
de laatste helft der 19äe eeuw nog spoken door hun ontwijde
kapel P ■
Hoerrah! de dooden rijden snel,
Is liefje ook bang voor dooden?
Weet dan — in de kapel der voormalige commanderij oefent
een grutter zijn n u ttig , al is ’t ook niet zeer ridderlijk bedrijf.
Wij roepen het oude, rüstige stedeke een vriendelijk vaarwel
toe, met de herinnering, dat hier voor weinig jaren het veelbe-
sproken, ’t eens zooveel belovende, het later zoo treurig te
niet gegane opvoedingsgesticht voor verwaarloosde kinderen is geweest,
waarvan het nu nutteloos zou zijn goed of kwaad te
zeggen, maar waarvan een naauwgezette st.udie haar vrucht kon
hebben voor de beantwoording der hoogstbelangrijke vraag: wat
toch gedaan kon worden voor de opvoeding der duizende verwaarloosde
kinderen, voor wie Nederlandsch Mettray alleen niet
zorgen kan, en van wie wij het toch altijd betreuren, als zij
vervallen tot gestichten, gelijk wij er hier te Montfoort een voor
meisjes hebben gezien, gelijk voor jongens te Alkmaar en op
den Kruisberg bij Doetinchem bestaan.