wij billijken het ten volle, dat de eigenaars hun goederen liever
niet zagen bederven en de Staat kostbare onteigeningen vermeed.
Gaarne zouden wij ons eenigen omweg getroosten, maar dat is
doorgaans, voor wie eenigszins de wegen kent, ook niet noodig,
want over de landgoederen zelven zijn paden genoeg, die de bog-
ten afsnijden.
Wanneer wij, van Warmelo körnende, Diepenheim weer be-
reiken, nagenoeg op het punt waar de weg naar Goor zieh ter
zijde afwendt, zouden wij terstond het Nijenhuis kunnen gaan be-
zoeken; maar wij zouden ons schuldig maken aan onwelwillende
onbeleefdheid jegens de plaats zelve, wanneer wij ons vergenoeg-
den met een’ vlugtigen blik in de dorpsstraat te werpen, als wij
haar dwars oversteken. Wij moeten nog even terug, voor zoover
de groote weg door Diepenheim loopt. Het kleine deel van de
lange huizenreeks, dat ter regter zijde blijft liggen, kunnen wij
van hier wel overzien. Dat Diepenheim juist veel bezienswaardigs
oplevert, durf ik niet beweren, maar wie voor ’t eerst in Twenthe
komt, vindt er althans gelegenheid, de hooge huizen op te merken
, die met het achterdeel •— dat is de schuurdeur -— naar de
straat zijn gekeerd. Zoo is ’t in deze streek algemeen de gewoonte
geweest, en menigmaal vindt men het nog aldus, maar tal van
nieuwere woningen hebben het front naar de straat. Wie in Twenthe
bekend is , mist in Diepenheim de groote houten gevels en de met
leem aangestreken wanden, die elders nog veelvuldig voorkomen.
Hier is alles van ligt rooden steen gebouwd. Ook ziet hij hier de
mesthoopen niet meer aan de straat naar ouden Twentschen tr ä n t,
die intusschen in de meeste dorpen ook reeds tot het verledene
behoort. Hij merkt verder op, dat Diepenheim ook in zoover
bijna eenig is, dat de dorpsstraat van het begin tot het eind ge-
regeld doorloopt, al is ’t- ook een weinig slangvormig, en dat de
gevels der huizen in eene lijn staan. Eiders in Twenthe kent hij
naauwelijks anders, dan wäre doolhoven, waarin een vreemdeling
onfeilbaar verdwaalt, een warklomp van door elkander kruisende
straten en Stegen, waarin geen twee woningen in dezelfde rig-
ting zijn gebouwd, tenzij dan die sints eenige jaren zijn vernieuwd,
of opgerigt onder den invloed van verordeningen, die een rooi-
jingslijn voorschrijven. Dit een en ander geeft aan Diepenheim
onder de Twenthsche dorpen iets eigenaardigs, maar ook iets een-
toonigs, en zijn wij teruggewandeld tot de k e rk , dan hebben wij
de plaats ten voilé gezien. Ook mist men er nog ie ts, en dat maakt
Diepenheim s til, boven de andere plaatsen in Twenthe. Men hoort
er het eigenaardig getik van het w'eefgetouw niet, en opmerkelijk
is het, dat terwijl reeds in ’t naburige Goor een belangrijke industrie
is gevestigd, Diepenheim aan de beweging der nijverheid
gansch vreemd is gebleven. — Ook in dit opzigt behoort het meer
in naam daii inderdaad to t Twenthe, waar reeds zoo langen tijd
de weverij inheemsch was. Diepenheim is bij uitnemendheid een
landbouwende plaats, en het laat zieh vermoeden, dat de reden,
waarom zieh hier geen fabrikaat ontwikkelde, voor een goed deel
is te zoeken in de omstandigheid, dat hier in den onmiddellijken
omtrek zooveel groote landbezitters van adellijken huize waren
gevestigd.
Diepenheim heeft te wijzen op eene groote, nieuwe school,
een paar moderne huizen, een nieuwe pastorie nevens de kerk
en een gemeentehuis, waar een zestal zilveren bekers worden
bewaard, die de namen en wapens dragen van B e n t i n c k ,
B e v e r v o o r d e , D e u t i n c h em, v a n He i d e n , t h o e R e p p e -
l a e r en Ri p p e r d a . — De geslachten Bentinck en Ripperda
badden, als eigenaars der havezathen Diepenheim en Weldam,
aanleiding genoeg tot zulk een geschenk, even als die van Deu-
tiohem en Bevervoorde, die in der tijd het huis Peckedam be-
zaten. Bevervoordes en van Heidens komen, even als Bentinck’s
en Ripperda s , als drosten van Twenthe voor. Maar van een geslacht
thoe Reppelaer (voerende een versmald St. Andrieskruis en een
schildhoofd, waarin drie körte palen) schijnt niets bekend. Mis-
schien geeft het archief van Diepenheim iets omirent den oor-
sprong der bekers en omtrent de personen, die ze schonken.