hebben de vreeselijke tooneelen, die het volk zoo vaak aanschouwde,
'veel meer prikkelend dan afschrikkend gewerkt, en hoe zou eene
overheid, die zelve zoo weinig eerbied voor een’ mensch en een
menschenleven toonde ¡ bij de ruwe massa eerbied daarvoor op-
wekken ?
Ik weet wel, dat het tegenwoordig gevangenisstelsel ook zijn
schaduwzijden heeft — voor een deel welligt, omdat er bij ons
nog eigenlijk geen vast s t e l s e l bestaat ; — ik weet het wel,
dat het hoogst moeijelijk is, de misdadigers niet ten koste van
den eerlijken ambachtsman te bevoordeelen, en dat de uitmun-
tende verzorging haast een premie op kleine misdrijven schijnen
kan; ik weet wel, dat een ziekelijke filantropie de boosdoeners
zou kunnen koesteren en vertroetelen, terwijl zij geen hart had
voor hen, die — wij zouden dan haast zeggen, o n g e l u k k i g
niet gevallen zijn. Maar zeker heeft het moderne
stelsel de bij tende sarcasmen niet verdiend, waarmee Charles
Dickens het in zijn Da v i d C o p p e r f i e l d heeft gegeeseld. Dit
is althans eén groote vooruitgang: straf geen wraak, maar mid-
del ter verbetering, ter opvoeding, niet alleen in ’t belang der
beleedigde of bedreigde maatschappij, maar ook in ’t belang der
verdierlijkten, der verwaarloosden, der zwakken van karakter,
die onder het bereik der strafwet vallen, ’t Is goed, dat de
hokken onder het kasteel te Woerden niet meer gebruikt worden
! Is ’t ook goed, dat zij zijn digtgemetseld ? Moeten alleen
aangename herinneringen uit den voortijd bewaard worden? De
voorstanders van de slooping der Gevangenpoort in den Haag
zeggen ook, dat aan ’t gebouw zoo weinig verkwikkelijke, zoo
diep beschämende herinneringen zijn verbonden. Zeker waar. Maar
ook de beschämende bladzijden uit het geschiedboek zijn leerzaam !
Zij spreken vaak van verbindenden vooruitgang, maar zij hebben
ook eene ernstige stemme ter waarschuwing. En terwijl onze
groote dagbladen alles schijnen te doen, om de burgers van het
zelfde vaderland tegen elkander optehitsen, kunnen wij de don-
kere herinneringen van de kamer van Cornelis de Wit en van
het „groene zoodje” nog niet missen. Zij hebben nog wat te
S t a d h u i s t e W o e r d e n .