reed is, beweegt zieh de optogt een eind verder, om op dezelfde
wijze een tweede net vast te maken en te zien vastmaken. Dan
wordt tusschen de beide netten met den polsstok in het water ge-
plompt, in de kanten der vaart gestooten en geslagen. De vis-
schen worden opgejaagd en naar de dreigende slagboomen gedre-
ven. Ziet, daar krijgt een der netten een’ schok, het golft heen
en weer door de geweldige' sprongen van een’ gevangene. Met
gespannen verwachting wordt het ingehaald en met luid gejuich
de reusachtige snoek begroet, die zieh in de mazen verward heeft.
De gelukkige visscher grijpt hem in de kieuwen, en onder de al-
gemeene bewondering der omstanders draagt hij zijn’ buit naar
zijn huisje aan de vaart., om weldra weer zijn netten op eenigen
afstand te spannen, met meer of minder succes.
En aan den overkant, op het weiland, is „lytse ' Ja n , daton-
deugend Instrument” , die gisteren pas in ’t water heeft gelegen
en er van daag of morgen wel weer in zal vallen, op zijne wijze
met een touw aan een stokje aan het hengelen.
Een eigenlijk waterland is de omtrek van Dragten n ie t, maar
de vaarten geven toch aanleiding genoeg voor de algemeene lief-
hebberij van visschen, en op niet grooten afstand liggen nogmee-
ren en plassen, die overvloedig gelegenheid er toe aanbieden voor
hen, die het doen om den broode en voor h en , die op een groote
vischpartij een’ genotvollen dag willen doorbrengen.
Willen w ij, ongenood maar ongeweigerd, zulk een vischpartij
eens bijwonen? Wij kunnen ’t ongezien doen, maar zouden overi-
gens niet behoeven te vreezen, dat de Friesche gastvrijheid te gering
zou zijn, om ons, vreemdelingen, daarbij gaarne te ontvangen.
Een aantal heeren heeft een aantal dames tot het togtje ge-
noodigd, en met blijdschap hebben de meisjes de noodiging aan-
genomen. Vooraf was een veerschip afgehuurd; voor hengelstok-
k e n , snoeren en aas was gezörgd, en de noodige proviand is niet
vergeteu. ’t Is ’s morgens al vroeg aan boord, en vrolijk begroet
de vlag de feestgenooten. Frisch waait hij uit in de heldere lucht;
1 Kleine.-
AAN BOORD. 151
de zuidwesten wind belooft een’ prettigen zeiltogt en een goede
vangst. Het schip is tot ontvangst der gasten getooid en ingerigt.
In het ruim is een vloer van' planken aangebragt, die met kleed-
jes belegd zijn, en op een drietal tafeltjes staat een stevig ontbijt ge-
reed. De stoelen er om heen zijn voor de dames; de heeren moe-
teri zien, waar en hoe zij een zitplaats vinden. ’t Is zaak zieh
maar terstond aan ’t ontbijt te zetten. Dat zal kracht geven voor
de r e is , en ’t gaat den eersten tijd" nog kalm over het water. Tot
h e t b u i t e n s t e v e r l a a t ' — de schutsluis — wordt het schip
door een paard getrokken. Maar als die sluis voorbij i s , dan wordt
het zeil in top gehaald. Dan moet het ontbijt zijn afgeloopen, en
de ingredienten mögen wel goed zijn geborgen en vastgezet! De
wind vult de zeilen, het vlugge schip gaat overzij. Een gilletje
der dames begroet deze onverwachte manoeuvre, en onder luid ge-
lach en gejoel valt de eene helft van ’t gezelschap in den schoot
van de andere helft. Want allen hebben sints lang het wel ge-
zellige, maar toch bekrompen ruim verlaten en zieh op het dek
öp losse banken en stoelen geschaard. Nu gaat het er heerlijk
over heen! De kiel snijdt door het w ater, de groene boorden glijden
voorbij en de riethalmen aan den oever buigen het rijkgepluimde
hoofd voor de golfjes, die opstuiven voor den boeg. Aan boord
kruist het door elkander, brokstukken van afzonderlijk gevoerde
gesprekken, vrolijk gebabbel van allen tegelijk, uitroepen van
p re t, fragmenten van liederen, aardigheden en grappen, met
gejuich begroet, en als bij vaste tusschenpoozen klinkt boven dat
alles het „ree” van den schipper uit. Dan buigen allen onwille-
keurig het hoofd voor de giek, die overgaat. — Een oogenblik
van stilte. Slap hangt het zeil. Stil ligt het schip, de joelende
schare zwijgt, en het laverend vaartuig valt over de andere zijde.
En weer herhaalt zieh de pret van ’t omvallen, weer schatert het
gejubel, terwijl het lustig verder gaat. „Ik zie den toren van Ga-
rÜp” , verklaart de schippersknecht. Gij ziet rond. „Waar?” is de
zeer natuurlijke vraag, en zeer, zeer in de verte wijst hij u een
nevelvlekje in de lucht. Gij zijt geneigd, de mededeeling voor ken-
nisgeving aan te nemen en te verklären, dat gij hem ook ziet.